ECLI:NL:RBDHA:2021:3786

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 maart 2021
Publicatiedatum
15 april 2021
Zaaknummer
NL21.1120
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Nigeriaanse eiser vanwege gebrek aan vluchtelingsstatus en vestigingsalternatief

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 maart 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Nigeriaanse eiser. De eiser, geboren in 1989, heeft asiel aangevraagd in Nederland, omdat hij problemen ondervond met een moslimgroep in Nigeria, de Fulani herders. Hij stelde dat hij vanwege zijn lidmaatschap van de burgerwacht, de 'Unberter-groep', en eerdere aanvallen op hem en zijn familie, vreest voor zijn leven bij terugkeer naar Nigeria. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag echter afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij persoonlijk doelwit is van vervolging en er een vestigingsalternatief aanwezig zou zijn in Nigeria.

De rechtbank heeft de argumenten van de eiser beoordeeld en geconcludeerd dat het conflict tussen de Fulani herders en de christelijke boeren in Nigeria voornamelijk economisch en politiek van aard is, en niet specifiek religieus of etnisch. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet kan worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag, omdat hij niet tot een risicogroep behoort en niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Nigeria een reëel risico loopt op ernstige schade. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er een vestigingsalternatief is voor de eiser in Nigeria, aangezien hij zich in grotere steden zou kunnen vestigen waar hij niet in gevaar zou zijn.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris in stand blijft. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.1120

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. O.C. Bondam),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Chamkh).

ProcesverloopBij besluit van 22 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen mevrouw Abdullah. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1989 en heeft de Nigeriaanse nationaliteit.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij Nigeria heeft verlaten omdat hij problemen heeft met de moslimgroep ‘ [moslimgroep] ’ ( [moslimgroep] ). Eiser is lid van de burgerwacht, genaamd de ‘Unberter-groep’. Hij heeft verklaard tweemaal problemen te hebben ondervonden met de [moslimgroep] . In maart 2015 is bij een incident met de [moslimgroep] de broer van eiser gedood en is eiser gewond geraakt aan zijn been. Op 26 december 2017 hebben de koeien van de [moslimgroep] de gewassen van een boerderij in zijn dorp vernietigd. Naar aanleiding daarvan hebben eiser en de andere leden van de Unberter-groep de [moslimgroep] aangevallen in een poging hen terug te dringen. Vervolgens hebben de [moslimgroep] het dorp van eiser op 31 december 2017 aangevallen. De vader van eiser is bij die aanval gedood. Eiser was toen niet aanwezig. Van zijn moeder heeft hij vernomen dat hij wordt gezocht door de overheid en de [moslimgroep] . Als hij moet terugkeren vreest hij voor zijn leven.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Problemen met de [moslimgroep] .
Bij het bestreden besluit heeft verweerder beide relevante elementen geloofwaardig geacht. Eiser kan echter niet als vluchteling worden aangemerkt in de zin van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88) (het Vluchtelingenverdrag). Eiser behoort voorts niet tot een risicogroep of kwetsbare minderheidsgroep, noch heeft hij aannemelijk gemaakt dat de aanval van de [moslimgroep] op hem persoonlijk was gericht. Eiser heeft daarmee niet aannemelijk gemaakt dat hij bij uitzetting naar Nigeria een reëel risico loopt op ernstige schade. Voorts heeft eiser zich niet direct na zijn aankomst in Nederland bij de autoriteiten gemeld om asiel aan te vragen, maar pas ruim een maand na zijn aankomst asiel aangevraagd. Verweerder heeft daarom de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, onder h, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) gelezen in samenhang met artikel 31, eerste lid, van de Vw.
4. Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen en voert het volgende aan. Ten onrechte stelt verweerder dat het conflict met de [moslimgroep] slechts gaat om het verkrijgen en behouden van grond. Uit hetgeen eiser heeft aangevoerd blijkt dat het een conflict betreft tussen de grotendeels christelijke agrarische bevolking en de islamitische [moslimgroep] . Het conflict heeft een sterk religieus component. Nu eiser christen is, behoort hij gelet op het door hem gestelde tot een risicogroep dan wel een kwetsbare minderheidsgroep. Uit de overgelegde landeninformatie – het EASO Country Guidance rapport van 2019, rapporten van Genocide Watch van 2020 en het Ambtsbericht inzake Nigeria uit 2018 – blijkt dat eiser in heel Nigeria een ernstig risico op schade loopt. Voorts is hij tijdens het incident in maart 2015 persoonlijk aangevallen en slachtoffer geworden van de [moslimgroep] . Het is onjuist dat eiser slechts een vermoeden heeft dat tijdens de aanval op 31 december 2017 naar hem is gevraagd om hem te doden. Hij heeft het immers van zijn familie gehoord. Ook is onjuist dat zijn moeder geen andere incidenten heeft benoemd toen hij haar sprak in januari 2020. In het nader gehoor heeft hij verklaard dat zijn moeder zei dat er mensen werden gearresteerd uit zijn groep door mensen in een militair uniform.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. De geloofwaardig geachte problemen die eiser heeft ondervonden met de [moslimgroep] kunnen volgens verweerder er niet toe leiden dat eiser in aanmerking komt voor een asielvergunning. Het conflict tussen de [moslimgroep] ziet vooral op het verkrijgen en behouden van grond. De redenen voor het conflict zijn dus niet etnisch of religieus van aard. Uit de verklaringen van eiser blijkt volgens verweerder ook niet dat sprake is van een uitzonderlijke situatie waarin eiser enkel door zijn aanwezigheid daar een reëel risico op ernstige schade loopt. Eiser heeft dit betwist en voert aan dat het conflict wel degelijk een groot religieus component heeft. Volgens eiser blijkt uit de overgelegde landeninformatie dat hij een reëel risico op ernstige schade loopt.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het conflict tussen de [moslimgroep] en de christelijke boeren in de kern niet etnisch en religieus van aard is. Verweerder heeft in het bestreden besluit verwezen naar het ambtsbericht inzake Nigeria van 2018. In het ambtsbericht wordt onder paragraaf 1.2.1 onder meer het volgende vermeld over de veiligheidssituatie in het deel Noord-Centraal Nigeria, waar ook de staat Benue waar eiser vandaan komt, deel van uitmaakt.

De veiligheidssituatie in deze zone wordt vooral gekenmerkt door gewelddadige conflicten tussen herders uit het noorden van Nigeria en sedentaire agrarische gemeenschappen in de centrale en zuidelijke zones. Door klimaatverandering met als gevolg toenemende droogte en verwoestijning zien de herders zich genoodzaakt de routes, die zij met hun vee volgen, te verleggen. Om die reden komen zij steeds vaker in landbouwgebieden en komen in conflict met de lokale bevolking. Deze conflicten zijn de laatste jaren geëscaleerd en breiden zich uit in zuidwaartse richting. Ze bedreigen de veiligheid en de stabiliteit van het land. Deze gewelddadigheden worden in potentie niet minder gevaarlijk geacht dan de opstand van Boko Haram in het noordoosten.
De tegenstelling tussen landbouwers en herders wordt vaak geduid als strijd tussen christenen en moslims. De tegenstelling is echter volgens meerdere bronnen vooral economisch en politiek van aard. Economisch omdat het gaat over de strijd om land en politiek vanwege de verleende privileges aan de inheemse bevolkingsgroepen.”
6.2.
In het EASO Country Guidance rapport 2019 (EASO rapport) over Nigeria is voorts onder meer het volgende vermeld:
“Among the non-State actors of persecution or serious harm, herders and farmers participating in armed groups have become increasingly relevant. Herders’ groups are mainly composed of Fulani Muslims, while the farmers are mainly Christian. The origins of the conflict are rooted in the difficulties to access natural resources such as water and land. Nowadays, it also has profound ethnic and religious implications and is becoming more politicised.”
En onder “Analysis of particular profiles with regard to qualification for refugee status”, paragraaf 6:
“The conflict between herders and farmers is related to the increasing shortage of land and water, propelled by desertification, insecurity and the loss of grazing land to expanding settlements. The above mentioned factors lead to increased migration of herders from northern and middle Nigeria southwards. These herder communities are mostly Fulani, but other ethnicities are also represented. The conflict has acquired three dimensions: ethnic (Fulani vs other Nigerian ethnicities), religious (Muslim herders vs Christian southerners), and cultural (nomadic vs sedentary). It also has an increasing political dimension as President Buhari, a Fulani himself, is accused of tribalism and of looking away from the conflict.”
6.3.
Zowel het ambtsbericht als het EASO rapport noemen als voornaamste reden voor het conflict tussen de [moslimgroep] en de christelijke boeren, de migratie van de herders als gevolg van schaarste van land en water. Hoewel het een bijkomende factor is dat de [moslimgroep] moslim zijn en de boeren christelijk, is dat niet de voornaamste reden voor het conflict tussen de partijen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich dan ook op goede gronden op het standpunt gesteld dat eiser niet wordt vervolgd op grond van een van de vervolgingsgronden als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag. Eiser kan daarom niet als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag worden aangemerkt. Verder worden christenen in Nigeria door verweerder niet als een risicogroep of kwetsbare minderheidsgroep aangemerkt. Uit voorgaande landeninformatie kan niet worden afgeleid dat verweerder dit ten onrechte niet heeft gedaan. Verweerder heeft daarom aan eiser kunnen tegenwerpen dat niet is gebleken dat hij bij terugkeer naar Nigeria problemen zal ondervinden vanwege zijn geloof.
7. Verweerder heeft zich verder niet onrechte op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is geworden dat de [moslimgroep] het op eiser persoonlijk hebben voorzien. Eiser heeft verklaard over twee incidenten met de [moslimgroep] , in maart 2015 en in december 2017. Bij het eerste incident is de broer van eiser gedood en is eiser gewond geraakt aan zijn been. Bij het tweede incident is het dorp van eiser aangevallen en is de vader van eiser gedood. Eiser kreeg daarna van zijn moeder te horen dat de aanvallers naar hem op zoek waren. Uit de verklaringen van eiser blijkt niet dat de [moslimgroep] het op eiser persoonlijk hadden voorzien. Daarbij heeft verweerder het van belang kunnen achten dat eiser in de periode tussen het incident in maart 2015 en het voorval in december 2017 kennelijk zonder problemen in het dorp heeft kunnen wonen. Verder zijn de moeder en zus van eiser na het incident in december 2017 teruggekeerd naar hun huis en zouden zij geen problemen meer hebben ondervonden. Bovendien is het vermoeden dat naar eiser is gevraagd om hem te doden, onvoldoende om aan te nemen dat de [moslimgroep] specifiek naar eiser op zoek waren. Verweerder heeft zich dan ook op het standpunt kunnen stellen dat op grond van eisers verklaringen, niet aannemelijk is geworden dat hij een persoonlijk doelwit is van de [moslimgroep] .
8. Daarbij heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een vestigingsalternatief. Eiser betwist dit en stelt dat er voor hem geen vestigingsalternatief is in Nigeria. Bij terugkeer loopt hij als christen in heel Nigeria gevaar en zal hij nergens veilig zijn.
8.1.
Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte gesteld dat voor eiser een vestigingsalternatief aanwezig is. Zo heeft verweerder verwezen naar C7/20.5 van de Vreemdelingencirculaire waarin is vermeld dat het in Nigeria mogelijk is om bescherming van de autoriteiten of internationale organisaties te verkrijgen. Eiser heeft het incident met de [moslimgroep] enkel gemeld bij het hoofd van de gemeenschap en heeft dus geen verdere maatregelen ondernomen om zich te beschermen tegen de [moslimgroep] . Ter zitting heeft verweerder voorts verwezen naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 januari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:148) en heeft tevens gesteld dat eiser zich in de grote steden kan vestigen, nu niet is gebleken dat de aanvallen ook in de steden plaatsvinden.
9. Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat eiser niet in aanmerking komt voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr. F.E.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.