ECLI:NL:RBDHA:2021:3789

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2021
Publicatiedatum
15 april 2021
Zaaknummer
NL21.3423
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandelingstelling van asielaanvraag wegens niet verschijnen bij gehoor

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 april 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser, die van Eritrese nationaliteit is, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als verweerder. De eiser had op 18 juli 2018 een asielaanvraag ingediend, maar deze aanvraag werd op 1 maart 2021 door de staatssecretaris buiten behandeling gesteld. Dit gebeurde op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat de eiser zonder bericht niet was verschenen voor een gehoor op 12 februari 2021.

Tijdens de zitting op 8 april 2021 was de eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en was er een tolk aanwezig. De gemachtigde van de eiser voerde aan dat de staatssecretaris ten onrechte geen verschoonbaarheid had aangenomen voor het niet verschijnen op het gehoor. De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris de aanvraag terecht buiten behandeling had gesteld, omdat de eiser niet had aangetoond dat zijn afwezigheid niet aan hem was toe te rekenen. De rechtbank benadrukte dat van een vreemdeling die een asielverzoek indient, verwacht mag worden dat hij zich beschikbaar houdt voor onderzoek en zich houdt aan de meldplicht.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht geen aanleiding had gezien om de beschikking van 1 maart 2021 in te trekken. De aanvraag was terecht buiten behandeling gesteld en het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard. De uitspraak werd gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Biermann, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.3423

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. P.H. van Akenborgh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: K. Nuninga).

ProcesverloopBij besluit van 1 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd buiten behandeling gesteld op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen meneer G. Ogbamichael. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Eritrese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag] 1974. Op 18 juli 2018 heeft eiser een asielaanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser buiten behandeling gesteld op grond van artikel 30 c, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 omdat eiser zonder bericht niet is verschenen voor het gehoor op 12 februari 2021. Op 12 februari 2021 is een voornemen uitgebracht. De gemachtigde van eiser heeft op 26 februari 2021 te kennen gegeven geen contact te hebben gehad met eiser tussen 2019 en 2021. De gemachtigde van eiser heeft na het bestreden besluit op 12 maart contact opgenomen met verweerder over de hem bekend geworden situatie van eiser. Verweerder heeft op 16 maart 2021 per brief laten weten geen gehoor te geven aan het verzoek van gemachtigde om de beschikking van 1 maart 2021 in te trekken.
3. De gemachtigde van eiser voert aan dat verweerder ten onrechte geen verschoonbaarheid heeft aangenomen ten aanzien van het niet verschijnen op het gehoor. Hiervoor ontbreekt een deugdelijke motivering volgens de gemachtigde van eiser.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 in samenhang gelezen met artikel 3.45b, tweede lid van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 en paragraaf C2/8 van de Vreemdelingen Circulaire 2000 kan een aanvraag buiten behandeling worden gesteld wanneer de vreemdeling niet is verschenen bij een gehoor en hij niet binnen een termijn van twee weken heeft aangetoond dat dit niet aan hem is toe te rekenen.
4.2.
Verweerder heeft de aanvraag van eiser terecht buiten behandeling gesteld, nu eiser niet is verschenen op het gehoor van 12 februari 2021. Hierbij heeft verweerder mogen betrekken dat eiser lange tijd stond geregistreerd als vertrokken met onbekende bestemming. In de zienswijze op het voornemen heeft ook de gemachtigde van eiser aangegeven geen contact met eiser te hebben gehad. Het door eiser eerst in beroep aangevoerde, te weten dat hij een tijd dakloos is geweest en brieven niet altijd begreep omdat hij analfabeet is, maakt het niet verschijnen voor het gehoor van 12 februari 2021 niet verschoonbaar. Van een vreemdeling die een asielverzoek indient, mag worden verwacht dat hij zich beschikbaar houdt voor onderzoek en zich houdt aan de meldplicht. Dat eiser tussen 2019 en 2021 geen contact heeft opgenomen met verweerder of met zijn gemachtigde dient voor eigen rekening en risico te komen. Verweerder heeft terecht geen aanleiding gezien om de beschikking van 1 maart 2021 in te trekken.
5. De aanvraag is terecht buiten behandeling gesteld. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid vanmr. D.M. Biermann, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.