ECLI:NL:RBDHA:2021:3789
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Buiten behandelingstelling van asielaanvraag wegens niet verschijnen bij gehoor
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 april 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser, die van Eritrese nationaliteit is, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als verweerder. De eiser had op 18 juli 2018 een asielaanvraag ingediend, maar deze aanvraag werd op 1 maart 2021 door de staatssecretaris buiten behandeling gesteld. Dit gebeurde op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat de eiser zonder bericht niet was verschenen voor een gehoor op 12 februari 2021.
Tijdens de zitting op 8 april 2021 was de eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en was er een tolk aanwezig. De gemachtigde van de eiser voerde aan dat de staatssecretaris ten onrechte geen verschoonbaarheid had aangenomen voor het niet verschijnen op het gehoor. De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris de aanvraag terecht buiten behandeling had gesteld, omdat de eiser niet had aangetoond dat zijn afwezigheid niet aan hem was toe te rekenen. De rechtbank benadrukte dat van een vreemdeling die een asielverzoek indient, verwacht mag worden dat hij zich beschikbaar houdt voor onderzoek en zich houdt aan de meldplicht.
De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht geen aanleiding had gezien om de beschikking van 1 maart 2021 in te trekken. De aanvraag was terecht buiten behandeling gesteld en het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard. De uitspraak werd gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Biermann, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.