ECLI:NL:RBDHA:2021:3791

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2021
Publicatiedatum
15 april 2021
Zaaknummer
NL21.3897
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Iraanse eiser op grond van ongeloofwaardigheid van verklaringen over afvalligheid en bekering tot het christendom

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 april 2021 uitspraak gedaan in het beroep van een Iraanse eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de verklaringen van de eiser over zijn afvalligheid van de islam en zijn bekering tot het christendom niet geloofwaardig werden geacht. De eiser, geboren in 1985, stelde dat hij vanwege zijn geloofsverandering in gevaar zou komen bij terugkeer naar Iran. Tijdens de zitting op 8 april 2021 werd de eiser bijgestaan door een gemachtigde en een tolk, en er waren ook getuigen aanwezig die zijn verhaal ondersteunden.

De rechtbank heeft de argumenten van de eiser beoordeeld en geconcludeerd dat de staatssecretaris terecht twijfels had over de geloofwaardigheid van de verklaringen van de eiser. De rechtbank oordeelde dat de eiser inconsistenties vertoonde in zijn verklaringen over zijn religieuze achtergrond en de omstandigheden van zijn bekering. De rechtbank vond dat de eiser niet voldoende had aangetoond dat hij daadwerkelijk in gevaar zou komen bij terugkeer naar Iran, en dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de aanvraag als kennelijk ongegrond kon worden afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees op de mogelijkheid van hoger beroep bij de Raad van State.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor asielzoekers om consistente en geloofwaardige verklaringen te geven over hun situatie en de redenen voor hun vlucht, vooral in gevallen waarin religieuze vervolging wordt ingeroepen. De rechtbank heeft ook aangegeven dat de persoonlijke omstandigheden van de eiser, zoals zijn opleidingsniveau en de tijdsduur sinds zijn aanvraag, niet voldoende waren om de ongeloofwaardigheid van zijn verklaringen te weerleggen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.3897

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.P.J.W.M. Govers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: K. Nuninga).

ProcesverloopBij besluit van 10 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Verder heeft verweerder aan eiser geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd dan wel uitstel van vertrek verleend.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL21.3898, plaatsgevonden op 8 april 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen meneer M.A. Gardezy. Verder is meneer [A] verschenen als begeleider van eiser en dominee [B] is verschenen om een verklaring af te leggen ter ondersteuning van het relaas van eiser. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Iraanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag] 1985.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
identiteit, nationaliteit en herkomst;
afvalligheid van de islam;
bekering tot het christendom;
problemen vanwege de bekering tot het christendom.
Verweerder heeft element 1 geloofwaardig geacht. De elementen 2, 3 en 4 heeft verweerder niet geloofwaardig geacht. Verweerder heeft aan de ongeloofwaardigheid van het tweede element ten grondslag gelegd dat eiser tegenstrijdige, inconsistente, vage en ongerijmde verklaringen heeft afgelegd over het praktiseren van de islam en het proces van afvalligheid. Verweerder heeft het derde element niet geloofwaardig geacht, omdat eiser tegenstrijdig, vaag en ongerijmd heeft verklaard over zijn eerste aanraking met het christendom en de bekering tot het christendom. Verweerder heeft het vierde element niet geloofwaardig geacht, omdat de verklaringen van eiser over de conferentie in Armenië en de inval in zijn woning niet zijn onderbouwd met documenten dan wel vaag en ongerijmd zijn. Verweerder concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als kennelijk ongegrond.
3. Eiser heeft zeer uitvoerige gronden ingediend en de rechtbank volstaat met een zakelijke weergave van de kern van deze gronden. Eiser voert aan dat verweerder tijdens het nader gehoor geen rekening heeft gehouden met het opleidingsniveau van eiser evenals het gegeven dat zijn asielaanvraag dateert uit 2018. Eiser voert verder aan dat hij door verweerder niet is gewezen op tegenstrijdigheden in zijn verklaringen en dat verweerder hem heeft afgekapt in zijn verhaal. Eiser is van mening dat verweerder de gestelde afvalligheid en de bekering tot het christendom ten onrechte niet geloofwaardig heeft geacht. Daarnaast geeft eiser aan dat zijn paspoort inmiddels is verlopen en dat de aanvraag van een nieuw paspoort ervoor zal zorgen dat eiser in de negatieve belangstelling van de Iraanse autoriteiten zal komen te staan. Deze situatie is in strijd is met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en fundamentele vrijheden (EVRM). Tot slot voert eiser aan dat verweerder de asielaanvraag ten onrechte heeft afgewezen als kennelijk ongegrond, nu verweerder bepaalde tegenstrijdigheden niet langer tegenwerpt aan eiser.
4. Op de specifieke argumenten van partijen gaat de rechtbank hierna in, voor zover dat nodig is.
Nader gehoor
5. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat er tijdens het nader gehoor voldoende rekening is gehouden met het opleidingsniveau van eiser en het tijdsverloop sinds de aanvraag in 2018. Uit het rapport van het nader gehoor en de correcties en aanvullingen volgt niet dat eiser de vragen niet goed heeft begrepen of dat zijn antwoorden anders zouden moeten worden begrepen. Alhoewel de asielaanvraag van eiser al in 2018 is gedaan, mag desalniettemin van hem worden verwacht dat hij aannemelijk en consistent kan verklaren over de redenen van vertrek uit zijn land van herkomst.
Evenmin volgt uit het rapport van het nader gehoor dat verweerder onvoldoende tegenstrijdigheden heeft benadrukt in de verklaringen van eiser en eiser heeft afgekapt in zijn verhaal. Zo is eiser tijdens het nader gehoor meermaals geconfronteerd met inconsistenties in zijn verhaal en heeft eiser de gelegenheid gekregen deze te herstellen. Daarnaast is eiser gevraagd om zijn uitgebreide relaas in kleine stukjes te vertellen in verband met de vertaling door de tolk. Voor zover niet alle tegenstrijdigheden al in het nader gehoor aan eiser zijn voorgehouden, is eiser hierdoor niet in zijn belangen geschaad, nu eiser middels de correcties en aanvullingen en de zienswijze hierop heeft kunnen reageren.
Afvalligheid
6. Verweerder heeft de verklaringen van eiser over het al dan niet praktiseren van de islam terecht als tegenstrijdig aangemerkt. Aan de ene kant verklaart eiser dat hij de islam niet praktiseerde en dat zijn gezin dit ook niet van hem verwachtte, maar aan de andere kant verklaart eiser dat hij de islam wel praktiseerde op school met de andere studenten, mede om de gevangenschap van zijn vader te begrijpen. [1]
Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet gedetailleerd en consistent heeft verklaard waarom hij en zijn gezin zich van de islam hebben afgewend. Eiser zou vijf jaar zijn geweest toen zijn vader in de gevangenis belandde door islamitische wetgeving en zeventien jaar toen zijn vader vrij kwam. Eiser heeft niet inzichtelijk gemaakt waarom deze gebeurtenis, die een dusdanige impact heeft gehad op zijn leven en dat van het gezin, ertoe heeft geleid dat hij zich heeft afgewend van de islam. Ook heeft verweerder kunnen tegenwerpen dat eiser er niet in is geslaagd om de gestelde persoonlijke zoektocht naar God inzichtelijk te maken. Nu eiser zich van de islam zou hebben afgewend vanwege de gevangenschap van zijn vader zou juist verwacht mogen worden dat hij inzichtelijk kan maken hoe hij op zoek is gegaan naar een manier om God te benaderen. Eiser is ook hier niet in geslaagd en dit doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van dit element van zijn relaas.
Bekering tot het christendom
7. De verklaringen van eiser over de wijze waarop hij in aanraking is gekomen met het christendom zijn tegenstrijdig en terecht niet door verweerder gevolgd. Volgens eiser zou hij in aanraking zijn gekomen met het christendom door de vertrouwelijke band met zijn vriend Artin, een Armeense christen. De verklaringen van eiser over hoe hij in aanraking zou zijn gekomen met deze gemeenschap zijn niet te verenigen met de informatie over Armeense christenen die volgt uit openbare bronnen. Uit deze bronnen volgt dat Armeense christenen zich bevinden in gesloten sociale gemeenschappen, geen bekeringsactiviteiten ondernemen en moslims niet toelaten tot hun kerken, waarvan de ingangen gemonitord zijn. [2] Eiser heeft met zijn verklaringen niet aannemelijk gemaakt dat hij via Artin in aanraking is gekomen met deze gemeenschap. De overgelegde stukken ter onderbouwing van het kerkbezoek bij de Vank Cathedral maakt voorgaande niet anders, nu deze stukken niet aantonen dan wel inzichtelijk maken dat eiser persoonlijk is bekeerd tot het christendom.
7.1.
De stelling van eiser dat God hem liefde heeft gebracht, hem anders naar de wereld heeft laten kijken en dat Jezus Christus is gekomen om het contact met de schepper te herstellen, heeft verweerder terecht bestempeld als vaag en algemeen van aard. Van eiser mocht worden verwacht dat hij kon vertellen hoe de verhalen uit de Bijbel hem persoonlijk raakte en hoe eiser door deze verhalen persoonlijk is veranderd. Te meer nu eiser stelt dat hij zich sinds 2015 heeft verdiept in het christendom en via skype de Bijbel bestudeerde met pastoor Abila. Daarnaast blijft het onduidelijk wanneer het proces van de bekering zou hebben plaatsgevonden nu eiser enerzijds verklaart dat hij zich in 2015 beschouwde als christen en anderzijds stelt dat hij in 2018 volledig overtuigd was van het christendom en klaar was om zijn geloof te belijden. Verweerder heeft eiser in redelijkheid niet hoeven volgen in zijn verklaringen over hetgeen de bekering bij eiser persoonlijk teweeg zou hebben gebracht.
7.2.
De verklaringen van eiser over de activiteiten die hij heeft ondernomen binnen het christendom heeft verweerder niet ten onrechte niet gevolgd. Verweerder heeft daarbij mogen betrekken dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over de kerkbezoeken in Nederland en de ondernomen activiteiten in Iran. De overgelegde doopakte en het getuigschrift zijn op zichzelf onvoldoende om de bekering van eiser geloofwaardig te achten. Verweerder heeft in dat kader terecht betrokken dat deze documenten niets zeggen over de persoonlijke en innerlijke overtuiging van eiser ten aanzien van de gestelde bekering tot het christendom. De ter zitting afgelegde verklaring van dominee [B] maakt voorgaande evenmin anders. Nu het zwaartepunt ligt bij de verklaringen van eiser ten aanzien van het persoonlijke proces van de bekering, heeft verweerder zich terecht op het standpunt mogen stellen dat de kennis en ondernomen activiteiten onvoldoende gewicht in de schaal leggen om uit te kunnen gaan van een geloofwaardige bekering tot het christendom. Verweerder heeft de bekering tot het christendom niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht.
Problemen vanwege de bekering
8. Verweerder heeft de verklaring van eiser over het aantal dagen dat hij vrij heeft genomen om de conferentie bij te wonen in Armenië terecht tegenstrijdig geacht, aangezien eiser enerzijds verklaart tien dagen voor vertrek vrij te hebben genomen en de verklaringen anderzijds impliceren dat hij zeventien dagen voor vertrek vrij had genomen. Eiser is er niet in geslaagd om de deelname aan de conferentie te onderbouwen met documenten, terwijl eiser hiertoe ruimschoots in de gelegenheid is gesteld. Het overgelegde busticket is daartoe onvoldoende. Daarnaast is eiser legaal en zonder problemen uit Iran gereisd, waardoor niet wordt gevolgd dat eiser in de negatieve belangstelling zou staan van de Iraanse autoriteiten.
De verklaringen van eiser over de gestelde inval door de inlichtingendienst bij hem thuis heeft verweerder in redelijkheid niet hoeven volgen. Niet valt in te zien waarom eiser het risico zou nemen belastende informatie achter te laten in een samenleving waar afvalligheid strafbaar is en in de woning waar ook zijn moeder en zus verblijven. Bovendien heeft de familie van eiser na de gestelde inval geen problemen ondervonden met de autoriteiten wat evenmin duidt op een negatieve belangstelling van eiser bij de Iraanse autoriteiten. Verweerder wordt dan ook gevolgd in het standpunt dat de verklaringen van eiser met betrekking tot de problemen vanwege de bekering tegenstrijdig en ongeloofwaardig zijn.
Artikel 3 EVRM
9. Aangezien verweerder de gestelde bekering van eiser terecht niet geloofwaardig heeft bevonden en eiser niet wordt gevolgd in de stelling dat hij in de negatieve belangstelling staat bij de Iraanse autoriteiten, wordt ook niet verwacht dat de aanvraag van een nieuw paspoort problemen zal opleveren voor eiser met deze autoriteiten. De rechtbank is van oordeel dat het niet op voorhand aannemelijk is dat het aanvragen van een nieuw paspoort bij de Iraanse autoriteiten voor hem zal leiden tot een situatie die in strijd is met artikel 3 EVRM.
Zienswijze herhaald en ingelast
10. Eiser verwijst in het beroepschrift meermaals naar de zienswijze en verzoekt de rechtbank om de zienswijze in beroep als letterlijk herhaald en ingelast te beschouwen. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder in het bestreden besluit gemotiveerd ingegaan op hetgeen eiser in de zienswijze heeft aangevoerd. Voor zover eiser in beroep niet heeft geconcretiseerd op welke punten de motivering van het bestreden besluit ontoereikend is, kan de enkele herhaling van de zienswijze in beroep niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Voor dit oordeel vindt de rechtbank steun in vaste jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter. [3] De rechtbank gaat daarom aan dit verzoek voorbij.
Conclusie
11. De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid vanmr. D.M. Biermann, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie pagina 4 van het aanmeldgehoor en pagina 11 en 12 van het nader gehoor.
2.Zie pagina 5 en 6 van het Thematisch Ambtsbericht uit 2015, Situatie van christenen en LHBT’s.
3.Onder meer in de uitspraak van 4 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2169), rechtsoverweging 4.