ECLI:NL:RBDHA:2021:3792

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2021
Publicatiedatum
15 april 2021
Zaaknummer
NL21.3898
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak na eerdere uitspraak

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 april 2021 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een man van Iraanse nationaliteit geboren op 5 juli 1985, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze aanvraag was door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen op 10 maart 2021, omdat deze als kennelijk ongegrond werd beschouwd op basis van de Vreemdelingenwet 2000. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 8 april 2021, waar verzoeker werd bijgestaan door zijn gemachtigde K. Nuninga, werd het verzoek behandeld. Ook waren er een tolk en een begeleider van verzoeker aanwezig, evenals een dominee die een verklaring aflegde ter ondersteuning van verzoekers relaas. De voorzieningenrechter heeft in overweging genomen dat er op dezelfde dag een uitspraak is gedaan in de zaak van verzoeker, zaaknummer NL21.3897, waardoor het verzoek om een voorlopige voorziening niet meer nodig was. Om deze reden heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen.

De uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, in aanwezigheid van griffier D.M. Biermann. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.3898

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.P.J.W.M. Govers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: K. Nuninga).

Procesverloop

Bij besluit van 10 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL21.3898, plaatsgevonden op 8 april 2021. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen meneer M.A. Gardezy. Verder is meneer [A] verschenen als begeleider van verzoeker en dominee [B] is verschenen om een verklaring af te leggen ter ondersteuning van het relaas van verzoeker. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verzoeker stelt van Iraanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op 5 juli 1985.
2. Bij uitspraak van vandaag, zaaknummer NL21.3897, heeft de rechtbank uitspraak gedaan op het beroep van verzoeker. Een voorlopige voorziening is daarom niet meer nodig. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om die reden af.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid vanmr. D.M. Biermann, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.