ECLI:NL:RBDHA:2021:3826

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 april 2021
Publicatiedatum
16 april 2021
Zaaknummer
SGR 20/7236
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing Wlz indicatie wegens gebrek aan medische noodzaak voor 24-uurs zorg

In de uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 15 april 2021, in de zaak SGR 20/7236, is het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een indicatie op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) ongegrond verklaard. Eiser had verzocht om een indicatie voor 'beschermd wonen met intensieve verzorging en verpleging' (VV06), maar de rechtbank oordeelde dat er geen medische noodzaak was voor een blijvende behoefte aan 24 uur zorg in de nabijheid om ernstig nadeel te voorkomen.

De rechtbank stelde vast dat eiser, die lijdt aan de ziekte van Still en andere medische aandoeningen, niet in staat was om de noodzaak voor 24-uurs zorg medisch te onderbouwen. Verweerder had eerder de aanvraag afgewezen op basis van een medisch advies dat concludeerde dat eiser in staat was om hulp in te schakelen en op deze hulp te wachten. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van de medisch adviseur terecht waren.

Eiser voerde aan dat het bestreden besluit in strijd met de eisen van zorgvuldigheid en motivering was genomen, maar de rechtbank vond geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het medisch advies. De rechtbank concludeerde dat er geen medische noodzaak was voor de gevraagde zorg en dat het bestreden besluit deugdelijk gemotiveerd was. Het beroep werd ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/7236

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 april 2021 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. M.S. Kerkhof-Pöttger),
en

Centrum Indicatiestelling Zorg, verweerder

(gemachtigde: mr. L.M.R. Kater).

Procesverloop

In het besluit van 4 juni 2020 (primair besluit) heeft verweerder eisers aanvraag om een indicatie voor ‘beschermd wonen met intensieve verzorging en verpleging’ (VV06) op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) afgewezen.
In het besluit van 5 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Omdat geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht, heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser heeft bij de rechtbank twee beroepen ingesteld omtrent de afwijzing van zijn aanvragen om een indicatie op grond van de Wlz door verweerder. Deze beroepen hebben zaaknummers SGR 20/3223 en SGR 20/7236. De rechtbank doet vandaag afzonderlijk uitspraak in beide zaken.
2. Eiser is onder andere bekend met de ziekte van Still, met aanvang op volwassen leeftijd en destructief verlopend, osteosynthese in de linker pols en osteoporose. Hij is cardiovasculair belast met decompensatio cordis, hypertensie, hypercholesterolemie. Nadat verweerder eisers eerdere aanvraag om zorg op grond van de Wlz had afgewezen en het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond heeft verklaard, heeft eiser op 8 mei 2020 een nieuwe aanvraag ingediend om zorg op grond van de Wlz met zorgprofiel VV06, beschermd wonen met intensieve verzorging en verpleging. Bij het primaire besluit heeft verweerder – onder verwijzing naar het medische advies van 3 juni 2020 – de aanvraag afgewezen. Verweerder legt daaraan ten grondslag dat eiser volledige overname nodig heeft bij de persoonlijke verzorging en algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL), zoals bij het douchen en de toiletgang. Eisers stelling dat hij niet altijd om hulp vraagt als dit nodig is en hij de situatie niet altijd goed kan overzien, kan niet medisch worden onderbouwd. Hierdoor is er volgens verweerder geen medische blijvende noodzaak tot 24 uur zorg in de nabijheid om ernstig nadeel te voorkomen. Eiser is in staat om hulp in te schakelen en op deze hulp te wachten.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder overweegt daartoe dat eiser op basis van de grondslagen somatische aandoening en lichamelijke handicap een grote zorgbehoefte heeft, maar er geen noodzaak is tot 24 uur dag zorg in de nabijheid om ernstig nadeel te voorkomen. Verweerder blijft bij het standpunt dat er geen medische objectivering is voor wat betreft de door eiser gestelde cognitieve stoornissen. Uit de door eiser overgelegde brief blijkt dat uit een neuropsychologisch onderzoek (NPO) geen aanwijzingen naar voren komen voor cognitieve functiestoornissen of een beperkt inzicht in het eigen functioneren.
4. Eiser voert – kort weergegeven – aan dat het bestreden besluit in strijd met de eisen van zorgvuldigheid en motivering is genomen. Verweerder heeft ten onrechte het gegeven dat eiser in de praktijk in zijn zorgbehoefte vastloopt, opzij geschoven. Uit de klinische observaties van de specialist ouderengeneeskunde en het verpleegkundig personeel blijkt niet dat eiser zijn zorgbehoefte adequaat kan overzien. Er is sprake van een risico van teloorgang als eiser geen aanspraak kan maken op 24 uur zorg in de nabijheid. Eiser is passief en wacht veel af. Zonder hulp heeft eiser geen structuur en komt hij tot niets. Vanuit de grondslagen is sprake van een grote zorgbehoefte die zich uit in met name planbare, maar ook onplanbare zorg. Daarnaast is er sprake van een cognitieve beperking die uit de praktijk duidelijk is geworden. Dit wijst erop dat het NPO waar verweerder in het bestreden besluit naar verwijst niet correct of compleet is. Het komt niet overeen met de praktijk.
4.1.
Dit betoog van eiser slaagt niet. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.2.
Een bestuursorgaan dat bij de besluitvorming gebruik maakt van een advies van een medisch adviseur mag volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep in het algemeen op dat advies afgaan, mits is gebleken dat dit advies volledig is en op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Het ligt vervolgens op de weg van eiser om medische stukken te overleggen die aan het medisch advies doen twijfelen. [1]
4.3.
Verweerder heeft zich bij het bestreden besluit gebaseerd op het medisch advies van 3 juni 2020. De medisch adviseur heeft dossierstudie verricht en in het onderzoek medische informatie van onder andere de specialist ouderengeneeskunde betrokken, als ook de in eerdere trajecten aangeleverde documenten en een eerder medisch advies van de medisch adviseur van verweerder van 31 december 2019, dat op 20 februari 2020 is aangevuld. Op basis van deze informatie stelt de medisch adviseur bij eiser de grondslagen somatische aandoening en lichamelijke handicap vast. Vanuit deze grondslagen is er sprake van een grote zorgbehoefte, met name op het gebied van mobiliteit, ADL en zelfredzaamheid. De zorgbehoefte uit zich met name in planbare zorg en in mindere mate in onplanbare zorg. Mocht er sprake zijn van een onplanbare zorgbehoefte, dan kan nog steeds worden gesteld dat eiser in staat is adequaat hulp in te schakelen en deze zorg op afroep af te wachten, hetgeen gezien de huidige medische situatie niet tot een reëel risico op ernstig nadeel leidt. Vanuit de bekende ziektebeelden lijkt geen sprake te zijn van echte incontinentieproblematiek. Voorts is er een NPO verricht, waaruit blijkt dat er geen sprake is van cognitieve functiestoornissen of een beperkt inzicht in het eigen functioneren. Het in de praktijk geobserveerde inadequate regievermogen kan medisch niet worden geobjectiveerd. De medisch adviseur concludeert dat er geen medische noodzaak is tot blijvende 24 uur zorg in de nabijheid om ernstig nadeel te voorkomen.
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank is het medisch onderzoek zorgvuldig geweest. Verweerder mocht het bestreden besluit hier dan ook op baseren. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de medisch adviseur de in het dossier aanwezige (medische) informatie bij het oordeel heeft betrokken en dat de bevindingen op een heldere, inzichtelijke wijze uiteen zijn gezet. In hetgeen eiser betoogt ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de medisch adviseur. Weliswaar komen uit de observaties in de praktijk een inadequaat regievermogen naar voren, maar dit kan medisch gezien niet worden geobjectiveerd. Uit het verrichte NPO is bij eiser niet gebleken van cognitieve functiestoornissen of een beperkt inzicht in het eigen functioneren. Eiser heeft gesteld dat het NPO onderzoek niet correct of incompleet zou zijn, maar heeft deze stelling niet met objectieve (medische) gegevens onderbouwd.
4.5.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in het geval van eiser van een medische noodzaak tot een blijvende behoefte aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid, om ernstig nadeel te voorkomen, niet is gebleken. Het bestreden besluit is deugdelijk gemotiveerd en met de vereiste zorgvuldigheid tot stand gekomen.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M.M. Kettenis-De Bruin, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 april 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 10 april 2013 ECLI:NL:CRVB:2013:BZ7639.