ECLI:NL:RBDHA:2021:3860

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 maart 2021
Publicatiedatum
19 april 2021
Zaaknummer
AWB 20/8500 VK
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier voor verblijf bij partner met beroep op medische omstandigheden en artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 2 maart 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een Venezolaanse verzoekster. De verzoekster had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor verblijf bij haar partner, maar deze aanvraag was door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het ontbreken van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en het feit dat verzoekster niet had aangetoond dat zij ongehuwd was. De verzoekster had eerder een aanvraag gedaan om uitstel van vertrek op medische gronden, maar deze was ook afgewezen.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen het spoedeisend belang van verzoekster erkend, gezien de dreiging van uitzetting voordat op het bezwaar zou zijn beslist. Echter, de rechter oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag door verweerder niet in strijd was met artikel 8 van het EVRM, dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoekster niet had aangetoond dat er sprake was van een duurzame en exclusieve relatie met haar partner, en dat de belangenafweging in het nadeel van verzoekster uitviel. De rechter oordeelde dat verweerder alle relevante feiten en omstandigheden had betrokken in zijn besluitvorming en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigden.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de conclusie dat het bezwaar van verzoekster geen redelijke kans van slagen had. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/8500

uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 maart 2021 in de zaak tussen

[verzoekster], verzoekster

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A.C. Pool),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. van der Lubbe).

Procesverloop

Bij besluit van 16 november 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster van 5 juni 2020 tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor verblijf voor bepaalde tijd met als verblijfsdoel ‘verblijf bij partner [partner]’ afgewezen.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 februari 2021. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. [partner] (referent) is eveneens verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen D. Grooteboer.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
2. Bij de beoordeling acht de voorzieningenrechter met name van belang of het bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag van verzoekster een redelijke kans van slagen heeft.
Wat ging er aan deze uitspraak vooraf?
3. Verzoekster is geboren op [1982] en heeft de Venezolaanse nationaliteit. Voorafgaand aan haar komst naar Nederland heeft verzoekster op Malta gewoond en gewerkt. Zij was in het bezit van een werkvergunning. Op 23 december 2019 is verzoekster Nederland vanuit Malta visumvrij ingereisd. Tijdens het verblijf in Nederland heeft verzoekster in januari 2020 heeft een fietsongeluk gehad waarbij zij haar onderbeen heeft gebroken. Zij is op 15 januari 2020 geopereerd. Op 9 maart 2020 heeft verzoekster een aanvraag ingediend om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wegens medische omstandigheden. Op 4 mei 2020 heeft het Bureau Medische Advisering (BMA) een advies uitgebracht, waarna de aanvraag bij besluit 8 mei 2020 is afgewezen. Verzoekster heeft op 5 juni 2020 de huidige aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor verblijf bij referent.
Waarom heeft verweerder de aanvraag afgewezen?
4. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat verzoekster niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Er is geen sprake van omstandigheden op grond waarvan verzoekster vrijgesteld dient te worden van het mvv-vereiste. Bij de beoordeling van de aanvraag heeft verweerder de medische omstandigheden van verzoekster en het beroep op artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) betrokken. In het kader van artikel 8 van het EVRM stelt verweerder zich op het standpunt dat geen sprake is van gezinsleven met referent. Verzoekster heeft niet aangetoond dat zij ongehuwd is, omdat zij geen recente geapostilleerde ongehuwdverklaring uit Venezuela heeft overgelegd. Indien wel wordt uitgegaan van het bestaan van gezinsleven valt de gemaakte belangenafweging op grond van artikel 8 van het EVRM niet in het voordeel van verzoekster uit, omdat er geen objectieve belemmeringen zijn om het gezinsleven in Venezuela uit te oefenen. Ook heeft verweerder geen aanleiding gezien voor toepassing van de hardheidclausule. Daarnaast legt verweerder verzoekster een inreisverbod op voor de duur van twee jaar.
Waarom is verzoekster het hier niet mee eens?
5. Verzoekster is het niet eens met het standpunt van verweerder dat zij niet vrijgesteld wordt van het mvv-vereiste. Ter zitting heeft zij ten aanzien van het beroep op de medische omstandigheden naar voren gebracht dat deze moeten worden betrokken bij de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM. De voorzieningenrechter zal het beroep van verzoekster op haar medische omstandigheden dan ook in dat verband bespreken.
6. Verzoekster heeft ten aanzien van haar beroep op artikel 8 van het EVRM naar voren gebracht dat zij op die grond vrijgesteld dient te worden van het mvv-vereiste. Allereerst is van belang dat zij in juli 2020 een recente ongehuwdverklaring van het Venezolaanse consulaat in Den Haag heeft opgestuurd aan verweerder. Er is volgens verzoekster sprake van gezinsleven met referent, zodat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in haar voordeel zou moeten wegen. Dit dient in het licht te worden bezien dat verzoekster nooit de intentie heeft gehad om op deze wijze een aanvraag om verblijf in Nederland in te dienen, maar dat zij hiertoe door het fietsongeluk gedwongen is. Verzoekster kon door het ongeluk niet terugkeren naar Malta om haar werkvergunning voor Malta, die geldig was tot 21 februari 2020, te verlengen. Verzoekster heeft geprobeerd haar verblijf in Nederland te legaliseren, eerst door de aanvraag om artikel 64 van de Vw toe te passen en daarna door indiening van de huidige aanvraag om een verblijfsvergunning voor verblijf bij referent. Door COVID-19 en de daarbij behorende reisbeperkingen heeft zij Nederland niet kunnen verlaten. Gedurende haar verblijf in Nederland heeft verzoekster een netwerk opgebouwd. Zij heeft daartoe een vijftal verklaringen van familieleden van referent en vrienden overgelegd. Daarnaast volgt zij taallessen ter voorbereiding op het bereiken van taalniveau A2. Zo probeert zij te voldoen aan het inburgeringsvereiste. Verweerder dient deze omstandigheden in de belangenafweging in haar voordeel te betrekken. Ter zitting heeft verzoekster nog aangevoerd dat verweerder ten onrechte niet heeft getoetst aan Richtlijn 2003/86/EG inzake het recht op gezinshereniging (de Gezinsherenigingsrichtlijn). Voorts doet zij een beroep op de hardheidsclausule om haar vrij te stellen van het mvv-vereiste en is zij het niet eens met het inreisverbod.
Over het spoedeisend belang
7. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het spoedeisend belang van verzoekster gegeven met de vaststelling dat uitzetting dreigt voordat op het bezwaar zal zijn beslist.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
8. De vraag die de voorzieningenrechter moet beantwoorden is of verweerder de gevraagde verblijfsvergunning kon weigeren omdat verzoekster niet heeft aangetoond dat zij met referent een gezinsleven heeft zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM.
9. De voorzieningenrechter beantwoordt die vraag bevestigend. Om gezinsleven aan te nemen, moet sprake zijn van een duurzame en exclusieve relatie tussen verzoekster en referent. Hiervan is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet gebleken, omdat verzoekster niet heeft aangetoond dat zij ongehuwd is.
10. De voorzieningenrechter overweegt dat het beleid van verweerder om een recente geapostilleerde ongehuwdverklaring van verzoekster te eisen redelijk is. Ter zitting is gebleken dat verzoekster een door verweerder akkoord bevonden ongehuwdverklaring uit Malta heeft overgelegd, maar verzoekster heeft geen recente geapostilleerde ongehuwdverklaring uit Venezuela overgelegd. Verweerder heeft verzoekster dit terecht tegengeworpen. De enkele stelling van verzoekster dat zij in juli 2020 een recente ongehuwdverklaring uit Venezuela naar verweerder heeft opgestuurd is daartoe onvoldoende. Verweerder heeft ter zitting verklaard deze verklaring niet te hebben ontvangen. De voorzieningenrechter heeft ook geen ongehuwdverklaring uit Venezuela in de gedingstukken aangetroffen, zodat op dit moment niet kan worden vastgesteld dat verzoekster deze verklaring heeft overgelegd. De verklaringen van familie en vrienden van verzoekster die in bezwaar zijn overgelegd ter onderbouwing van de relatie van verzoekster met referent leveren onvoldoende bewijs op van de exclusiviteit en duurzaamheid van de gestelde relatie. Gelet daarop is de weigering om de gevraagde verblijfsvergunning te verlenen niet strijdig met artikel 8 van het EVRM. Zelfs indien wel uitgegaan wordt dat er sprake is van gezinsleven, heeft verweerder de belangenafweging in het nadeel van verzoekster kunnen laten uitvallen. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
11. Volgens vaste jurisprudentie moet bij die belangenafweging een ‘fair balance’ worden gevonden tussen het belang van de verzoekster bij het ongestoord uitoefenen van haar gezinsleven enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. De voorzieningenrechter moet beoordelen of verweerder alle voor die belangenafweging relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en, indien dit het geval is, of die afweging heeft geresulteerd in een ‘fair balance’ tussen de belangen. Dit is dus een enigszins terughoudende toetsing.
12. Verweerder heeft in het bestreden besluit de belangenafweging - samengevat - als volgt gemotiveerd. Het weegt in het voordeel van verzoekster dat referent de Nederlandse nationaliteit bezit en inkomen heeft. Daar tegenover staat dat verzoekster na de afwijzing van haar aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw haar gezinsleven met referent heeft geïntensiveerd zonder dat zij hier mocht blijven. Hiermee heeft zij de Nederlandse overheid voor een voldongen feit geplaatst. Dit komt voor haar rekening en risico. Bovendien verblijft zij sinds december 2019 en daarmee een korte tijd in Nederland. Verweerder meent dat er geen objectieve belemmeringen zijn om het gezinsleven in Venezuela uit te oefenen. Verzoekster is geboren en getogen in Venezuela, is de Spaanse taal machtig en heeft ongeveer 37 jaar buiten Nederland gewoond. De omstandigheid dat verzoekster in bezwaar een overeenkomst voor een taalcursus heeft overgelegd doet de belangenafweging niet in haar voordeel uitpakken. Over de medische situatie heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat uit de door verzoekster op 5 februari 2021 ingebrachte brief van de behandelend orthopedisch chirurg niet volgt dat verzoekster op dit moment niet in staat is te reizen.
13. De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder alle relevante feiten en omstandigheden heeft betrokken in de belangenafweging die ten tijde van het bestreden besluit bekend waren. Verweerder stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat deze belangenafweging in het nadeel van verzoekster uitvalt. De omstandigheden die verzoekster in bezwaar heeft aangevoerd, maken ook niet dat verweerder in de redelijkheid de balans in het voordeel van verzoekster moet laten uitvallen. Desgevraagd heeft verzoekster ter zitting niet kunnen onderbouwen waarom zij niet kan terugkeren naar Venezuela om daar een mvv aan te vragen. Hierbij mag verweerder gewicht toekennen aan de verklaring van verzoekster ter zitting dat er momenteel geen medische belemmeringen zijn om te reizen naar Venezuela. De omstandigheid dat verzoekster in januari 2020 een fietsongeval kreeg, dat er vervolgens reisbeperkingen kwamen in verband met COVID-19 en dat het nu zeer onpraktisch is om vanuit Nederland naar Venezuela terug te reizen om aldaar een mvv aan te vragen vormen naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen aanleiding om verzoekster vrij te stellen van het mvv-vereiste. Het standpunt van verzoekster dat het besluit in strijd is met de Gezinsherenigingsrichtlijn acht de voorzieningenrechter onvoldoende onderbouwd om tot de conclusie te komen dat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. De Gezinsherenigingsrichtlijn is geïmplementeerd in het door verweerder gehanteerde beleid en met de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM is de voorzieningenrechter van oordeel dat door verweerder voldoende invulling is gegeven aan de verplichtingen die voortvloeien uit deze richtlijn.
Hardheidsclausule
14. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder in de door verzoekster aangevoerde gronden in redelijkheid geen aanleiding hoeven te zien om de hardheidsclausule toe te passen. De omstandigheid dat het verzoekster is overkomen dat zij de huidige aanvraag heeft ingediend en dat zij niet de intentie had om vanuit Nederland deze aanvraag in te dienen, is geen bijzondere omstandigheid waardoor de hardheidsclausule toegepast moet worden.
Inreisverbod
15. Verzoekster heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte niet heeft afgezien van het uitvaardigen van een inreisverbod.
16. Aangezien verzoekster niet uit eigen beweging binnen de daarvoor geldende termijn Nederland heeft verlaten, was verweerder op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw in samenhang met artikel 6.5a, eerste lid, van het Vb in beginsel gehouden een inreisverbod voor de duur van twee jaren op te leggen. Voor wat betreft de stelling van verzoekster dat artikel 8 van het EVRM in de weg staat aan het uitvaardigen van het inreisverbod, verwijst de voorzieningenrechter naar hetgeen hiervoor in dat kader is overwogen. Ten aanzien van hetgeen verzoekster heeft aangevoerd over haar medische beperkingen en de reisbeperkingen die golden ten tijde van haar vertrekplicht in verband met COVID-19 is de voorzieningenrechter van oordeel dat het op weg van verzoekster ligt om aannemelijk te maken dat zij ten tijde van de vertrekplicht niet in staat was aan deze vertrekplicht te voldoen. Op dit moment is niet gebleken dat zij niet in staat was te vertrekken. Verder heeft verweerder ter zitting toegelicht dat hij het inreisverbod zal opheffen, indien aan alle vereisten voor verlening van een verblijfsvergunning wordt voldaan. Van humanitaire of andere redenen om van het inreisverbod af te zien is niet gebleken. De voorzieningenrechter volgt verzoekster dan ook niet in haar standpunt.
Conclusie
17. Gelet op het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat op grond van de thans voorhanden zijnde gegevens het bezwaar van verzoekster geen redelijke kans van slagen heeft.
18. Aangezien ook overigens, gelet op de betrokken belangen, in het onderhavige geval geen aanleiding bestaat voor het treffen van de gevraagde voorziening, zal het verzoek worden afgewezen.
19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van Luijk-Salomons, griffier. De beslissing is uitgesproken op 2 maart 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.