3.4De beoordeling van de tenlasteleggingen
Parketnummer: 09/767458-20
De confrontatie
Uit het dossier blijkt dat de aanleiding voor de confrontatie op 10 augustus 2020 op de Pier te Scheveningen een oproep van ‘ [bijnaam1] ’ ( [betrokkene1] van de Rotterdamse groep) was, geplaatst op social media, waarin hij voorstelde elkaar te ontmoeten om de ‘beef’ (de rechtbank begrijpt: ruzie) te ‘regelen’. [bijnaam slachtoffer1] ’ [slachtoffer 1] , van de Amsterdamse groep) reageerde hierop door mee te delen dat hij de volgende dag in ‘Skiffa’ (de rechtbank begrijp: Scheveningen) te vinden zou zijn en dat hij op zijn telefoon zijn locatie aan zou laten staan.
Op een filmpje op de telefoon van ‘ [bijnaam slachtoffer2] ’ ( [slachtoffer2] ) is te zien dat de verdachte, voor zijn vrienden bekend als ‘Koekoe’, samen met ‘ [bijnaam1] ’ ( [betrokkene1] ), ‘ [bijnaam3] ’ ( [betrokkene2] ) en ‘ [bijnaam4] ’ ( [betrokkene3.] , hierna: [betrokkene3.] ) in de auto zit onderweg naar Scheveningen. Op het filmpje is ook een vuurwapen zichtbaar dat op de achterbank ligt.De verdachte heeft hierover verklaard dat het vuurwapen in een tas is meegenomen naar de Pier.
Op camerabeelden is te zien hoe de groep die met de auto naar Scheveningen is gekomen, richting de Pier loopt met ieder een schoudertas om en dat de verdachte op dat moment zijn schoudertas niet vasthoudt.Vervolgens ontmoet de groep die met de auto is gekomen, de groep uit Rotterdam die met de trein is gekomen en lopen ze gezamenlijk de Pier op; de verdachte loopt daarbij voorop. Eenmaal op de Pier houdt de verdachte constant zijn schoudertas vast met zijn linkerhand en arm en gaat hij met zijn rechterhand in zijn tas op het moment dat hij de Amsterdamse groep voorbij loopt. De verdachte draait zich vervolgens om en loopt in de richting van ‘ [bijnaam slachtoffer1] ’ ( [slachtoffer 1] ) en pakt hem met zijn linkerhand beet en trekt hem in zijn richting, de (Rotterdamse) groep in. Op de beelden is zichtbaar dat kort daarna [slachtoffer 1] met een vuurwapen over de Pier heeft gelopen.
Tapgesprekken
Naar aanleiding van het incident op de Pier heeft de politie de telefoon getapt van de vriendin van ‘ [bijnaam slachtoffer1] ’, [getuige1] (hierna ook: [getuige1] ). In het opgenomen gesprek tussen [getuige1] en een vrouw die zij ‘tante’ noemt, vertelde [getuige1] over het incident dat zij een kerel zag lopen alsof hij een ‘schietding’ vasthad. Volgens [getuige1] greep die kerel vervolgens ‘ [bijnaam slachtoffer1] ’ en begon hem te slaan. Zij antwoordde bevestigend op de vraag van tante of zij daarna het ‘schietding’ zag.
In een ander getapt telefoongesprek tussen [betrokkene3] en een onbekend gebleven persoon wordt de confrontatie op de Pier besproken. [betrokkene3] vertelde dat ‘Koekoe’ heeft gezegd dat de Glock vastliep, nadat hij de trekker twee keer had overgehaald. Gevraagd naar de echtheid van het vuurwapen, vertelde [betrokkene3] dat het om een echt vuurwapen ging. Ook wordt in dit gesprek over de ‘hitter’ gesproken: die hitter moet je raken en die hitter deed zijn handschoen aan.
Getuigen en beelden
Getuige [getuige2] heeft verklaard dat hij wist dat er ‘iets was’ tussen de Amsterdamse groep en de Rotterdamse groep. Hij wist dat ‘ [bijnaam1] ’ ruzie had met ‘Amsterdam’. In de auto onderweg naar Scheveningen heeft hij een vuurwapen zien liggen. Het wapen is meegegaan naar de Pier. Toen ze de Pier op liepen, zei hij tegen ‘ [bijnaam1] ’: 'zijn dit ze, waarop ‘ [bijnaam1] ’ zei: ‘ja’. Iemand van de Rotterdamse groep maakte een beweging naar de tas. Er werd geduwd en getrokken. Hij zag een mes bij de jongens die op hem af kwamen rennen (de rechtbank begrijpt: de Amsterdamse groep). Hij had verwacht dat er iets ergs zou gebeuren, maar niet met ‘ [bijnaam slachtoffer2] ’.
Getuige [getuige6] heeft verklaard dat hij van tevoren wist dat er ruzie zou komen. Eenmaal aangekomen op de pier, zag hij dat er werd geslagen en getrokken en dat er een mes was bij iemand van de Amsterdamse groep.
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij er in de tram naar Scheveningen achter kwam dat de ‘beef’ serieus was, doordat hij een paar ‘snapjes’ (de rechtbank begrijpt: berichten op Snapchat) van ‘ [bijnaam1] ’ zag. Op de pier zat [getuige 3] met ‘ [bijnaam slachtoffer1] en een paar anderen op de bankjes bij de kabelbaan. Eerst leek het erop dat ze (de rechtbank begrijpt: de Rotterdamse groep) niet meer zouden komen. Toen zag ‘ [bijnaam slachtoffer1] ’ op Snapchat dat ‘ [bijnaam1] ’ in de buurt was. [getuige 3] zei tegen ‘ [bijnaam slachtoffer1] ’ dat ze niet op een goede plek zaten om zich te verdedigen. Toen zag [getuige 3] dat ‘ [bijnaam1] ’ en een dikke donkere jongen met een roze shirt (de rechtbank begrijpt: de verdachte) dreigend op hen af kwamen lopen. De verdachte zat dreigend met zijn hand in zijn tas. [getuige 3] zag vervolgens dat de verdachte ‘ [bijnaam slachtoffer1] ’ naar de grond trok en in de groep gooide. De groep begon ‘ [bijnaam slachtoffer1] ’ vervolgens te slaan en te schoppen.
Getuige [getuige1] is naar aanleiding van het hiervoor aangehaalde telefoongesprek met haar ‘tante’ opnieuw als getuige gehoord en heeft verklaard dat de jongen een pistool uit zijn tas probeerde te halen, maar hij dit nog niet helemaal uit zijn tas had gehaald. Vervolgens begon iedereen ‘ [bijnaam slachtoffer1] ’ te slaan.
Betrouwbaarheid getuige [getuige1]
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de getuigenverklaringen van [getuige1] niet betrouwbaar zijn, omdat zij blijkens de bewijsmiddelen informatie voor de politie heeft achtergehouden en zij - anders dan zij heeft verklaard - op de hoogte was van de ‘beef’.
De rechtbank stelt vast dat [getuige1] in haar verklaringen informatie heeft achtergehouden voor de politie. Naar het oordeel van de rechtbank betekent dit echter niet dat haar verklaringen daarom niet gebruikt kunnen worden voor het bewijs en dat deze in het geheel als onbetrouwbaar terzijde dienen te worden geschoven. Wel dient met enige behoedzaamheid met haar verklaringen te worden omgegaan. [getuige1] is immers een getuige aan de zijde van de Amsterdamse groep en de vriendin van ‘ [bijnaam slachtoffer1] ’. De rechtbank zal om die reden haar verklaringen alleen gebruiken als bewijsmiddel voor zover deze voldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen.
Tapgesprek [betrokkene3.]
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het tapgesprek niet als bewijs kan worden gebruikt, omdat [betrokkene3.] heeft ontkend dat hij op de tap is te horen en het verhaal dat in het tapgesprek wordt verteld, niet overeenkomt met de feitelijke gebeurtenissen op de pier. Er is immers geen schot gelost en het wapen op de beelden is geen Glock.
De rechtbank is van oordeel dat [betrokkene3.] deelnemer is aan het tapgesprek en overweegt hiertoe als volgt. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat de verbalisant, die ook het getuigenverhoor van [betrokkene3.] heeft afgenomen, de stem van [betrokkene3.] in het tapgesprek heeft herkend. Daarnaast blijkt dat het gesprek over de confrontatie van 10 augustus 2020 gaat, aangezien de ‘ [drillrapgroep2] ’ (de Rotterdamse groep) worden genoemd, er wordt gezegd dat de ‘hitter’ (de rechtbank begrijpt: schutter) een handschoen aan heeft en dat ‘Koekoe’ zou hebben gezegd dat de Glock vastliep. Tot slot beschrijft de gespreksdeelnemer de confrontatie vanuit zijn eigen ervaring, namelijk wat hij dacht met betrekking tot de ‘hitter’ en dat hij van het slachtoffer hoorde dat hij pijn had. Uit de inhoud van dit gesprek en gelet op de stemherkenning van de verbalisant, concludeert de rechtbank dat [betrokkene3.] deelnam aan dit gesprek.
Het vuurwapen (feit 4)
De verdediging stelt zich op het standpunt dat niet bewezen kan worden dat het een echt vuurwapen is.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat het een echt vuurwapen betreft en overweegt hiertoe als volgt.
In het tapgesprek van [betrokkene3.] wordt benoemd dat het vuurwapen dat de verdachte zou hebben meegenomen, vastliep nadat de verdachte de trekker had overgehaald, hetgeen niet relevant zou zijn bij een nepwapen. Verder zegt [betrokkene3.] in dat gesprek expliciet dat het om een echt wapen ging. Ook wordt gesproken over een ‘hitter’. De rechtbank overweegt dat met deze ‘hitter’ zeer waarschijnlijk [slachtoffer 1] wordt bedoeld, die - zo blijkt uit de beelden - een wapen bij zich had op de Pier en daarmee heeft geschoten. Hieruit volgt dat ook de Amsterdamse groep met wapens naar de Pier was gekomen om de ruzie te beslechten.
[getuige1] heeft verklaard dat zij op de Pier bij de verdachte een ‘schietding’ heeft gezien en heeft [slachtoffer 1] hiervoor gewaarschuwd.
Het vuurwapen in de auto heeft volgens een medewerker van de Forensische Opsporing sterke gelijkenis met een vuurwapen van het merk Sig Sauer, model P229: de beide schroeven op de kolfplaten op de handgreep komen overeen, alsmede de vorm van beide vuurwapens.
Voorts overweegt de rechtbank dat het gedrag van de verdachte op de Pier met betrekking tot zijn schoudertas een sterke aanwijzing is dat hij een echt (vuur)wapen in zijn tas zou hebben. De rechtbank gaat hieronder verder in op dit gedrag.
De rechtbank is gelet op het voorgaande met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde feit van oordeel dat het een echt vuurwapen moet zijn geweest en dat daarmee het voorhanden hebben van een wapen wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Strafbare voorbereiding (feit 1 subsidiair)
Uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat de drillrapgroepen uit Rotterdam en Amsterdam ruzie met elkaar hadden. ‘ [bijnaam1] ’ heeft de groep uit Amsterdam uitgedaagd om hun ruzie uit te vechten. ‘ [bijnaam slachtoffer1] ’ van de groep Amsterdam heeft de uitnodiging aanvaard en heeft Scheveningen genoemd als de plek waar dat de volgende dag zou kunnen plaatsvinden. Beide groepen zijn vervolgens met meerdere personen naar de Pier in Scheveningen gekomen. Meerdere getuigen hebben verklaard dat ze wisten dat er ruzie was tussen de groepen, dat ‘ [bijnaam1] ’ ruzie had met ‘Amsterdam’ of dat er ‘iets ergs’ zou gaan gebeuren. Dat de verdachte pas beneden bij de Pier te horen kreeg dat er een ‘beef’ was, acht de rechtbank daarom niet aannemelijk. De verdachte werd bovendien vaker gezien met ‘ [bijnaam1] ’ en is op 10 augustus 2020 samen met ‘ [bijnaam1] ’ en twee anderen, met een vuurwapen in de auto, naar Scheveningen gereden. Ook maakte ‘ [bijnaam1] ’ meerdere ‘snaps’ van zichzelf, om kenbaar te maken dat hij onderweg was naar Scheveningen.
De verdachte zat in de auto waar een vuurwapen op de achterbank lag. Het vuurwapen is vervolgens uit de auto meegenomen naar de Pier, aldus de verdachte. Op de camerabeelden is te zien hoe de verdachte samen met zijn groep richting de Pier loopt. Wanneer de verdachte de Pier oploopt, is te zien dat hij voorop loopt en vanaf dat moment zijn linkerhand/arm op zijn schoudertas houdt; dit deed hij onderweg naar de Pier niet. Voorts is op de camerabeelden te zien dat de verdachte de Amsterdamse groep voorbij loopt en met zijn rechterhand in zijn tas gaat en met zijn hand in die tas blijft. Vervolgens loopt de verdachte doelgericht op ‘ [bijnaam slachtoffer1] ’ af en grijpt hij ‘ [bijnaam slachtoffer1] ’ met zijn linkerhand terwijl hij met zijn rechterhand nog in zijn tas zit. [getuige1] heeft gezien dat de verdachte een vuurwapen had en die verklaring wordt door [betrokkene3.] in het hiervoor genoemde tapgesprek ondersteund.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat het meenemen van een vuurwapen naar een confrontatie (een ‘beef’) op zijn minst genomen het voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 1] of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] met zich brengt, omdat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg had kunnen intreden, aangezien beide groepen met (vuur)wapens elkaar opzoeken. Dat sprake zou zijn van een vooropgezet plan om [slachtoffer 1] van het leven te beroven en dus voorbedachte rade om [slachtoffer 1] te doden, kan niet bewezen worden.
Uit de hiervoor beschreven omstandigheden, waarbij twee drillrapgroepen via social media afspreken om elkaar te ontmoeten om een ruzie te beslechten en daartoe wapens meebrengen, leidt de rechtbank af dat de verdachte ten tijde van het voorhanden hebben van het vuurwapen op de Pier het doel voor ogen had om het wapen te gebruiken om op [slachtoffer 1] te schieten. De rechtbank is dan ook met betrekking tot het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Medeplegen
De verdachte is samen met anderen in verband met een ruzie met een andere drillrapgroep naar Den Haag gereden, met een (zichtbaar) vuurwapen in de auto, en in Scheveningen zijn ze samen naar de Pier gelopen om daar de confrontatie met de groep uit Amsterdam te zoeken. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er voldoende bewijs is voor het medeplegen van de voorbereidingshandelingen.
Vrijspraak feit 1, primair
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat feit 1 primair, niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Het is onduidelijk wanneer de verdachte heeft geprobeerd te schieten en onbekend of de verdachte het wapen daarbij op [slachtoffer 1] heeft gericht. Daarom kan niet worden vastgesteld dat sprake was van een begin van uitvoering.
Openlijk geweld
De rechtbank stelt op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting vast dat de verdachte in groepsverband en gewapend richting de Amsterdamse groep op de Pier liep en op zoek ging naar een confrontatie met deze groep. De verdachte heeft vervolgens [slachtoffer 1] vastgepakt en met kracht naar zich toe, de groep in, getrokken. Vervolgens is [slachtoffer 1] ten val gekomen en is hij door meerdere personen geslagen en geschopt.
De verklaring van de verdachte dat hij [slachtoffer 1] naar zich toe heeft getrokken om zich te verdedigen, omdat hij een mes zou hebben gezien, acht de rechtbank niet aannemelijk. De verdachte had immers kunnen weglopen bij het zien van een mes, in plaats van zichzelf in gevaar te brengen door [slachtoffer 1] naar zich toe te trekken. Daarbij is de verdachte zelf met een vuurwapen in zijn tas in de richting van de Amsterdamse groep gelopen en heeft hij als eerste een (gewelds)handeling verricht door die [slachtoffer 1] vast te pakken en naar zich toe te trekken.
De rechtbank is met betrekking tot het onder 2 laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Vrijspraak feit 3
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat feit 3 niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, omdat onduidelijk is gebleven of [slachtoffer 1] het vuurwapen van de verdachte heeft gezien en bij hem de redelijke vrees kon ontstaan om zijn leven te verliezen.
Parketnummer: 09/765043-20
Feit 1, diefstal met geweld
Op 28 februari 2020 heeft aangever [aangever1] aangifte gedaan van diefstal met geweld, gepleegd op diezelfde avond in Den Haag. Hij verklaarde dat hij bij een show aanwezig was en dat hem was gevraagd om
backstagete komen. Daar werd hij door een groep jongens aangevallen. Hij is geslagen, op de grond gevallen en beroofd van zijn Louis Vuitton sjaal, muts en tas met daarin geld (een bedrag van € 300,-) en zijn ID-bewijs. [bijnaam5] (de rechtbank begrijpt: [betrokkene4] ) had zijn sjaal, [verdachte] had zijn tas en een Marokkaanse jongen had zijn muts.
Getuigen
Getuige [getuige4] heeft verklaard dat het slachtoffer werd geslagen en door de menigte werd tegengehouden, zodat hij geen kant op kon. Hij zag dat [bijnaam5] keihard met zijn telefoon tegen het hoofd van aangever sloeg. Verder benoemde hij [verdachte] als de agressor en zag hij [verdachte] meerdere malen hard tegen het lichaam van aangever schoppen en slaan.
Getuige [getuige5] heeft verklaard dat hij zag dat aangever in elkaar werd geslagen en dat een van de jongens aangever met zijn telefoon op zijn hoofd heeft geslagen. Verder zag hij dat een van de jongens de spullen van het slachtoffer met kracht wegnam, namelijk zijn Louis Vuitton sjaal, muts en tas.
De verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij in groepsverband geweld heeft gebruikt tegen [aangever1] en dat hij een paar klappen heeft uitgedeeld.
Betrouwbaarheid aangever en getuige [getuige5]
Anders dan de verdediging acht de rechtbank de verklaringen van aangever en getuige [getuige5] betrouwbaar en zal de rechtbank deze verklaringen als bewijsmiddelen gebruiken. De aangever heeft consistent en gedetailleerd verklaard en zijn verklaring vindt steun in de getuigenverklaringen van [getuige4] en [getuige5] en de verklaring van de verdachte zelf. Verder is de verklaring van getuige [getuige5] betrouwbaar, omdat ook zijn verklaring voor zover deze ziet op het geweld richting aangever en het wegnemen van de goederen steun vindt in de overige bewijsmiddelen.
De rechtbank is dan ook met betrekking tot het onder 1 laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen, omdat de rechtbank de diefstal met geweld als één handeling ziet.
Partiële vrijspraak feit 1
De rechtbank acht niet bewezen dat [aangever1] is bedreigd door het tonen van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, en zal de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Vrijspraak feit 2
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat feit 2 niet wettig en overtuigend kan worden bewezen en dat de verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken.
Bedreiging, feit 3
De rechtbank zal voor feit 3 met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit bewezen verklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank bezigt de volgende bewijsmiddelen:
- Proces-verbaal aangifte, p. 14-15.
- Proces-verbaal van bevindingen, p. 22.
- Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 7 april 2021.
De rechtbank is van oordeel dat de door de verdachte gebezigde woorden ‘wanneer ik jou zie ga je kanker klappen krijgen’ bedreigend van aard zijn. De verdachte en aangeefster hadden een conflict over een geldbedrag en/of een telefoonabonnement. De verdachte was hier boos over en wilde zijn geld terug. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat door de woorden van de verdachte bij aangeefster de redelijke vrees kon ontstaan dat de verdachte zijn dreigement ook zou uitvoeren.
De rechtbank acht met de officier van justitie de woorden ‘ik ga je gewoon kaalscheren’ niet bedreigend.