ECLI:NL:RBDHA:2021:3972
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- M.M. Meijers
- D.M. Biermann
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak na eerdere uitspraak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 16 april 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Nigeriaanse verzoeker. De verzoeker had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen op 9 maart 2021. De afwijzing was gebaseerd op artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij de aanvraag als ongegrond werd bestempeld. De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en tegelijkertijd verzocht om een voorlopige voorziening.
Tijdens de zitting op 8 april 2021, waar de verzoeker niet zelf aanwezig was maar vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde K. Nuninga, is de zaak behandeld. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door mr. M. Drenth. De voorzieningenrechter heeft in deze uitspraak geconstateerd dat er op dezelfde dag een uitspraak is gedaan in de aanverwante zaak NL21.3653, waarin het beroep van de verzoeker is behandeld. Hierdoor was de noodzaak voor een voorlopige voorziening niet meer aanwezig.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en aangegeven dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.