ECLI:NL:RBDHA:2021:3972

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2021
Publicatiedatum
20 april 2021
Zaaknummer
NL21.3654
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak na eerdere uitspraak

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 16 april 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Nigeriaanse verzoeker. De verzoeker had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen op 9 maart 2021. De afwijzing was gebaseerd op artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij de aanvraag als ongegrond werd bestempeld. De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en tegelijkertijd verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 8 april 2021, waar de verzoeker niet zelf aanwezig was maar vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde K. Nuninga, is de zaak behandeld. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door mr. M. Drenth. De voorzieningenrechter heeft in deze uitspraak geconstateerd dat er op dezelfde dag een uitspraak is gedaan in de aanverwante zaak NL21.3653, waarin het beroep van de verzoeker is behandeld. Hierdoor was de noodzaak voor een voorlopige voorziening niet meer aanwezig.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en aangegeven dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.3654

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M. Drenth),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: K. Nuninga).

Procesverloop

Bij besluit van 9 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Verder heeft verweerder aan verzoeker geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd dan wel uitstel van vertrek verleend.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL21.3653, plaatsgevonden op 8 april 2021. Verzoeker is niet verschenen en heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich ook laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verzoeker stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag] 1998.
2. Bij uitspraak van vandaag, zaaknummer NL21.3653, heeft de rechtbank uitspraak gedaan op het beroep van verzoeker. Een voorlopige voorziening is daarom niet meer nodig. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om die reden af.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid vanmr. D.M. Biermann, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.