ECLI:NL:RBDHA:2021:3982

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 maart 2021
Publicatiedatum
20 april 2021
Zaaknummer
SGR 19/2048
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaarschrift wegens te late indiening en gebrek aan verschoonbare termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 maart 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de verweerder, waarin werd bepaald dat hij geen recht had op een scholingsvoucher ter waarde van € 2.500,- en dat dit bedrag teruggevorderd werd. Het bezwaar van de eiser werd door de verweerder niet-ontvankelijk verklaard, omdat het te laat was ingediend. De eiser stelde dat hij door medische klachten, waaronder een burn-out, niet in staat was om tijdig bezwaar te maken.

De rechtbank overwoog dat de eiser zijn bezwaar buiten de wettelijke termijn had ingediend en dat er geen verschoonbare termijnoverschrijding was. De rechtbank oordeelde dat de eiser onvoldoende omstandigheden had aangevoerd die zouden rechtvaardigen dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was. De gestelde ziekte werd niet als een geldige reden gezien, aangezien van de eiser verwacht mocht worden dat hij iemand inschakelde om zijn belangen te behartigen. De rechtbank concludeerde dat de verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard en verklaarde het beroep van de eiser ongegrond.

De uitspraak werd gedaan door mr. P.M. de Keuning, in aanwezigheid van mr. M. Klaus als griffier. De beslissing werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/2048

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 maart 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: M. Hoogeveen).

Procesverloop

Bij besluit van 12 november 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiser geen recht heeft op een scholingsvoucher ter waarde van € 2.500,- en een bedrag van € 2.500,- teruggevorderd.
Bij besluit van 27 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via skype plaatsgevonden op 2 maart 2021. Eiser en de gemachtigde van verweerder hebben daaraan deelgenomen.

Overwegingen

1. Bij besluit van 25 januari 2017 heeft verweerder aan eiser een scholingsvoucher ten bedrage van € 2.500,- toegekend voor het volgen van de opleiding tot Buitengewoon Opsporingsambtenaar.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder bepaald dat eiser geen recht heeft op een scholingsvoucher en het uitbetaalde bedrag van € 2.500,- teruggevorderd, omdat eiser niet heeft meegewerkt aan het onderzoek naar hoe dit bedrag is besteed. Daardoor kon niet worden vastgesteld of eiser het bedrag op de juiste manier heeft besteed.
3. Eiser heeft op 14 januari 2019 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Onderaan het formulier waarmee bezwaar is gemaakt, is vermeld dat de bezwaartermijn reeds is verstreken en is gevraagd naar de reden daarvan. Eiser heeft daarop gemeld dat hij door medische klachten (burnout/depressie) lange tijd niet adequaat op post heeft kunnen reageren.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard omdat het niet binnen zes weken na aanvang van de bezwaartermijn - derhalve te laat - is ingediend. Verweerder stelt zich op het standpunt dat niet is gebleken dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Verweerder heeft daar in het verweerschrift aan toegevoegd dat uit onderzoek is gebleken dat eiser vanaf 1 februari 2018 tot en met (in ieder geval) 30 januari 2019 fulltime werkzaam is geweest. Verweerder ziet dan ook niet in waarom eiser niet tijdig (pro-forma) bezwaar zou kunnen maken tegen het primaire besluit.
5. Eiser voert in beroep aan dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn bijzondere omstandigheden, namelijk zijn burn-out en spanningsklachten, waardoor hij niet tijdig bezwaar heeft kunnen maken en ook nog geen gebruik heeft kunnen maken van de scholingsvoucher.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser zijn bezwaar buiten de in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedoelde termijn heeft ingediend.
6.2
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft bij een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
6.3
Eiser heeft geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar is in de zin van artikel 6:11 van de Awb. De gestelde ziekte (burn-out en spanningsklachten) vormt niet een dergelijke omstandigheid. Voor zover eiser als gevolg van ziekte niet in staat was om tijdig bezwaar te maken, mocht van hem worden verwacht dat hij iemand had ingeschakeld om zijn belangen te behartigen. Slechts in zeer bijzondere gevallen, waarin aannemelijk wordt gemaakt dat er geen mogelijkheid was om daarvoor zorg te dragen, kan daarop een uitzondering worden aanvaard. In dit geval is geen sprake van een dergelijk geval.
6.4.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. de Keuning, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.