Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
[derde-partij], te [woonplaats] .
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 21 april 2021 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg. Eiser, eigenaar van een perceel in Leidschendam, had een aantal lasten onder dwangsom opgelegd gekregen met betrekking tot de inrichting van een grote houten schuur op zijn perceel. Het college had in een besluit van 8 september 2020 eiser gelast om de inrichting van de schuur in overeenstemming te brengen met het geldende bestemmingsplan. Eiser had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond in een besluit van 8 februari 2021. Eiser verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat hij van mening was dat de opgelegde lasten onterecht waren en de begunstigingstermijn te kort was.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de lasten onder dwangsom terecht waren opgelegd, omdat de inrichting van de schuur in strijd was met het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter concludeerde dat de schuur niet meer als bijgebouw kon worden beschouwd, maar als zelfstandige woning en praktijkruimte, wat in strijd was met de bestemmingsregels. Eiser had aangevoerd dat hij de schuur altijd ondergeschikt had gebruikt aan zijn woning, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de huidige inrichting en gebruik niet in overeenstemming waren met het bestemmingsplan.
Wel werd de begunstigingstermijn voor de lasten 2 en 4 verlengd tot 17 mei 2021, omdat de voorzieningenrechter het onredelijk vond dat eiser, die in Spanje verblijft, minder dan twee weken had om aan de lasten te voldoen. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep ongegrond, maar wees het verzoek tot verlenging van de begunstigingstermijn toe.