In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 13 januari 2021, zijn de verzoeken om voorlopige voorzieningen van twee asielzoekers behandeld. De verzoekers, die asiel aanvragen in Nederland, hebben hun aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard gekregen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat de verzoekers in Griekenland internationale bescherming genieten, wat hen een sterke(re) band met dat land geeft. De verzoekers hebben tegen deze besluiten beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
Tijdens de zitting op 31 december 2020, waarbij ook andere zaken werden behandeld, hebben de verzoekers, bijgestaan door hun gemachtigde, de voorzieningenrechter verzocht om de beroepen aan te houden en de verzoeken om voorlopige voorzieningen toe te wijzen. Dit verzoek was gebaseerd op een brief van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin om nadere vragen werd gevraagd over de positie van statushouders in Griekenland. De voorzieningenrechter heeft de argumenten van de verzoekers in overweging genomen en besloten dat het redelijk is om de beroepen aan te houden en de verzoeken om voorlopige voorzieningen toe te wijzen.
De voorzieningenrechter heeft de bestreden besluiten van de Staatssecretaris geschorst en bepaald dat de verzoekers niet mogen worden uitgezet totdat er een beslissing is genomen op de beroepen. Tevens is de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de verzoekers, die zijn vastgesteld op € 1.068,-. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing, conform artikel 30a van de Vreemdelingenwet 2000.