ECLI:NL:RBDHA:2021:405

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 januari 2021
Publicatiedatum
25 januari 2021
Zaaknummer
NL20.21844
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdrachtstermijn in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 januari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser. Eiser had op 1 juni 2019 voor het eerst een asielaanvraag ingediend, maar verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening. Verweerder stelde dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag en had op 15 juli 2019 de Italiaanse autoriteiten verzocht om in te stemmen met deze verantwoordelijkheid. Aangezien de Italiaanse autoriteiten niet reageerden, concludeerde verweerder dat Italië verantwoordelijk bleef.

Eiser heeft tegen het besluit van 28 oktober 2019, waarin zijn asielaanvraag niet in behandeling werd genomen, geen beroep ingesteld. In de procedure heeft de rechtbank vastgesteld dat er geen nieuwe elementen of bevindingen waren die verweerder hadden moeten aanzetten om terug te komen op het eerdere besluit. De rechtbank oordeelde dat de vraag of de overdrachtstermijn was verstreken, niet relevant was voor de beoordeling van de asielaanvraag. Eiser had deze kwestie eerder aan de orde moeten stellen in de procedure over zijn eerdere asielaanvraag.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amersfoort Bestuursrecht zaaknummer: NL20.21844
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. H.A. Limonard),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovacs).

Procesverloop

In het besluit van 22 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL20.21845, plaatsgevonden op 5 januari 2021. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft in Nederland voor het eerst op 1 juni 2019 een asielaanvraag ingediend. Verweerder is van mening dat Italië op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Verweerder heeft op 15 juli 2019 de Italiaanse autoriteiten gevraagd om in te stemmen met deze verantwoordelijkheid. De Italiaanse autoriteiten hebben hier niet op gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië vaststaat. In het besluit van 28 oktober 2019 heeft verweerder de asielaanvraag van eiser dan ook niet in behandeling genomen, omdat volgens verweerder de Italiaanse autoriteiten hiervoor verantwoordelijk zijn. Tegen dit besluit heeft eiser geen beroep ingesteld.
Op 26 november 2019 heeft eiser een nieuwe asielaanvraag ingediend. Onder verwijzing naar het besluit van 28 oktober 2019 heeft verweerder de asielaanvraag niet in behandeling genomen. Dit besluit is komen vast te staan door de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 26 februari 20201.
1. Zaaknummer 202001166/1/V1, niet gepubliceerd.
Vervolgens dient eiser op 17 november 2020 weer een nieuwe asielaanvraag in. Daaraan heeft hij ten grondslag gelegd dat de uiterlijke overdrachtsdatum is verstreken. Deze aanvraag heeft verweerder met het bestreden besluit niet in behandeling genomen. Aan het bestreden besluit, in samenhang gelezen met het in het bestreden besluit ingelaste voornemen, legt verweerder ten grondslag dat geen sprake is van elementen of bevindingen die aanleiding geven om terug te komen op een oordeel in de eerdere procedure. Daarbij verwijst zij naar het besluit van 28 oktober 2019.
2. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van elementen of bevindingen die aanleiding geven om terug te komen op het besluit van 28 oktober 2019 tot het niet in behandeling nemen van de aanvraag. Verweerder heeft beoordeeld of de verlengingstermijn - gelet op de melding dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken - terecht is verlengd naar 18 maanden. Dit had verweerder niet hoeven doen. Zij had kunnen volstaan met het oordeel zoals is neergelegd in het voornemen (dat is ingelast in het bestreden besluit) dat eiser het punt van de overdrachtstermijn had kunnen en moeten inbrengen in de procedure over de asielaanvraag van 27 november 2019. Verweerder heeft dit standpunt ook primair ingenomen op zitting. Gedurende de procedure over de aanvraag van 27 november 2019 is melding gemaakt dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken en heeft verweerder de uiterste overdrachtsdatum verlengd met 18 maanden. De vraag of dit juist was, had eiser in de beroepsprocedure (en later hoger beroepsprocedure) tegen het niet in behandeling nemen van zijn tweede asielaanvraag naar voren kunnen en moeten brengen. Dit heeft hij niet gedaan. De verlenging van de uiterste overdrachtsdatum en de vraag of dit juist was, zijn geen elementen of bevindingen op basis waarvan verweerder had moeten terugkomen op zijn besluiten van 28 oktober 2019 en 12 december 2019. Een asielaanvraag is voorts niet bedoeld om in vorige procedures niet aan de orde gestelde procedurele beslissingen, zoals overdrachtstermijnen, alsnog aan de orde te stellen. Dit betekent dat de uiterste overdrachtsdatum 30 januari 2021 is en dat Italië nog steeds verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek. De beroepsgrond slaagt niet.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op
06 januari 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. B. Fijnheer S. Westerhof
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [Documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.