ECLI:NL:RBDHA:2021:408

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 januari 2021
Publicatiedatum
25 januari 2021
Zaaknummer
NL20.21669 en NL20.21671
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid voor asielaanvragen onder de Dublinverordening en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de asielaanvragen van een vader en zoon, die niet in behandeling zijn genomen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft geoordeeld dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvragen op basis van de Dublinverordening, omdat de eisers daar eerder een asielaanvraag hebben ingediend. De eisers waren van mening dat Nederland verantwoordelijk was, omdat de opvang- en medische voorzieningen in Frankrijk onvoldoende zouden zijn. Ze voerden aan dat zij maanden op straat hebben geleefd zonder noodzakelijke voorzieningen en dat de medische zorg in Frankrijk niet adequaat was. De rechtbank oordeelde echter dat de eisers niet voldoende bewijs hebben geleverd om hun stellingen te onderbouwen. De rechtbank benadrukte dat het aan de eisers is om aan te tonen dat Frankrijk niet voldoet aan de verplichtingen onder de Dublinverordening en dat zij niet hebben aangetoond dat zij eerder een klacht hebben ingediend bij de Franse autoriteiten. De rechtbank concludeerde dat de beroepsgronden van de eisers niet slagen en dat de asielaanvragen terecht niet in behandeling zijn genomen. De uitspraak werd gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, en is openbaar gemaakt op 7 januari 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amersfoort Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.21669 en NL20.21671
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen [eiser 1] en [eiser 2] , eisers
V-nummers: [V-nummer] en [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H.M. Schurink-Smit), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovacs).

Procesverloop

In de besluiten van 17 december 2020 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de asielaanvragen van eisers niet in behandeling genomen.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
De zitting heeft, samen met de behandeling van de zaken NL20.21670 en NL20.21672, plaatsgevonden op 5 januari 2021. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvragen van eisers (vader en zoon) niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvragen, omdat eisers daar eerder een asielaanvraag hebben ingediend.
2. Eisers zijn het hier niet mee eens en stellen zich op het standpunt dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van hun asielaanvragen. Eisers voeren aan dat ten aanzien van Frankrijk niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De opvang- en medische voorzieningen in Frankrijk zijn onder de maat. Tijdens hun verblijf in Frankrijk hebben zij maanden op straat moeten leven zonder voorzieningen. Ook hebben zij nauwelijks de noodzakelijke medische verzorging gekregen. [eiser 1] heeft hartproblemen en [eiser 2] heeft epilepsie waarvoor hij behandeling nodig heeft. Volgens eisers moet verweerder onderzoeken of zij bij terugkeer naar Frankrijk wel de benodigde medische verzorging kunnen krijgen. Ter onderbouwing verwijzen zij naar het patiëntdossier van [eiser 2] en de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de
Mens (EHRM) van 2 juli 2020 in de zaak N.H. e.a. tegen Frankrijk1. Verder merken eisers op dat zij de Franse autoriteiten hebben gevraagd om in aanmerking te komen voor voorzieningen, maar dat dit steeds werd geweigerd. Volgens eisers kan hen dan ook niet worden verweten dat zij geen klachtenprocedure zijn gestart. Ook merken zij op dat zij in bewijsnood verkeren om hun ervaringen in Frankrijk aannemelijk te maken.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder Frankrijk verantwoordelijk heeft kunnen houden voor de behandeling van de asielaanvragen van eisers. Verweerder mag in zijn algemeenheid ten opzichte van Frankrijk uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit betekent onder andere dat verweerder ervan uit mag gaan dat Frankrijk opvang en medische voorzieningen biedt aan mensen die daar recht op hebben. Het betekent ook dat verweerder ervan uit mag gaan dat, bij het uitblijven van deze voorzieningen, mensen hierover hun beklag kunnen doen. Het ligt op de weg van eisers om aannemelijk te maken dat dit niet klopt. Daarin zijn eisers niet geslaagd. Om aan te nemen wat eisers stellen, heeft de rechtbank onderbouwing nodig. Bijvoorbeeld stukken waaruit blijkt dat Frankrijk heeft geweigerd eisers voorzieningen te geven of openbare bronnen waaruit dit blijkt. Die hebben eisers niet overgelegd. De enkele stellingen van eisers zijn onvoldoende. Het onthouden van zorg en opvang kan bovendien een gevolg zijn van de stand van de procedure waar eisers zich in bevonden (als uitgeprocedeerden) en bekent op zichzelf niet dat Frankrijk in strijd handelt met de van toepassing zijnde richtlijnen of andere internationale verplichtingen. Verder ligt het op de weg van eisers om bij het gebrek aan voorzieningen waar zij stellen recht op te hebben een klacht in te dienen bij de autoriteiten in Frankrijk. Niet is gebleken dat dit niet zou kunnen. Eisers hebben niet onderbouwd dat zij eerder een klacht hebben ingediend of dat het indienen van een klacht bij voorbaat zinloos is. Met verweerder is de rechtbank het eens dat uit correspondentie moet blijken wat eisers aan hun positie hebben gedaan en dat niet valt in te zien dat eisers niet enige vorm van correspondentie kunnen overleggen.
5. Een beroep op het arrest van het EHRM van 2 juli 2020 slaagt niet. Dit arrest gaat over vier alleenstaande mannen, geen Dublinclaimanten, die in 2013 en 2014 asiel in Frankrijk wilden vragen. Tussen hun verzoek om geregistreerd te worden als asielzoeker en de daadwerkelijke registratie zat enkele maanden in plaats van de destijds geldende wettelijke termijn van vijftien dagen. In de tussengelegen periode konden de mannen geen aanspraak maken op opvang en andere verstrekkingen omdat zij niet de status hadden van asielzoeker. Het EHRM heeft geoordeeld dat die situatie, in drie van de vier gevallen, strijdig was met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. De situatie van eisers is niet vergelijkbaar, alleen al omdat zij Dublinclaimanten zijn en Frankrijk zich verantwoordelijk heeft gesteld voor het in behandeling nemen van hun asielaanvragen. De uitspraak betreft ook niet de actuele situatie in Frankrijk, maar gaat over de periode 2013-2015.
6. Over de medische situatie van eisers merkt de rechtbank nog op dat verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel vanuit mag gaan dat de medische voorzieningen in Frankrijk vergelijkbaar zijn met die in Nederland. Het is niet aannemelijk gemaakt dat dit niet zo is. Verweerder heeft dan ook niet hoeven onderzoeken of eisers bij terugkeer wel de benodigde medische behandeling kunnen krijgen. Uit de stukken blijkt bovendien dat [eiser 2] in Frankrijk wel medische zorg heeft genoten.
1. Zaaknummers 28820/13, 75547/13 en 13114/15.
7. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder Frankrijk verantwoordelijk heeft kunnen houden voor de behandeling van de asielaanvragen van eisers. Verweerder heeft geen aanleiding hoeven zien om de asielaanvragen toch in behandeling te nemen. De beroepsgronden slagen niet.
8. De beroepen zijn ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op
07 januari 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. B. Fijnheer S. Westerhof
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.