ECLI:NL:RBDHA:2021:408
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verantwoordelijkheid voor asielaanvragen onder de Dublinverordening en interstatelijk vertrouwensbeginsel
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de asielaanvragen van een vader en zoon, die niet in behandeling zijn genomen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft geoordeeld dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvragen op basis van de Dublinverordening, omdat de eisers daar eerder een asielaanvraag hebben ingediend. De eisers waren van mening dat Nederland verantwoordelijk was, omdat de opvang- en medische voorzieningen in Frankrijk onvoldoende zouden zijn. Ze voerden aan dat zij maanden op straat hebben geleefd zonder noodzakelijke voorzieningen en dat de medische zorg in Frankrijk niet adequaat was. De rechtbank oordeelde echter dat de eisers niet voldoende bewijs hebben geleverd om hun stellingen te onderbouwen. De rechtbank benadrukte dat het aan de eisers is om aan te tonen dat Frankrijk niet voldoet aan de verplichtingen onder de Dublinverordening en dat zij niet hebben aangetoond dat zij eerder een klacht hebben ingediend bij de Franse autoriteiten. De rechtbank concludeerde dat de beroepsgronden van de eisers niet slagen en dat de asielaanvragen terecht niet in behandeling zijn genomen. De uitspraak werd gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, en is openbaar gemaakt op 7 januari 2021.