ECLI:NL:RBDHA:2021:4099

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 april 2021
Publicatiedatum
23 april 2021
Zaaknummer
NL21.4639
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Duitsland en toegang tot rechtsbijstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 april 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. G. Ocak, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. G. Cambier, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, die bepaalt dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar was niet aanwezig op de zitting op 13 april 2021.

De rechtbank overweegt dat de asielaanvraag van eiser niet in behandeling is genomen omdat Duitsland, als verantwoordelijke lidstaat, heeft ingestemd met de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft aangevoerd dat hij in Duitsland te maken zal krijgen met een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Hij heeft problemen ervaren met discriminatie en racisme in de opvang en vreest slechte omstandigheden bij een eventuele overdracht.

De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. De rechtbank stelt vast dat eiser zelf heeft gekozen om Duitsland te verlaten voordat zijn asielaanvraag was behandeld en dat hij geen informatie heeft overgelegd die structurele gebreken in het Duitse asiel- en opvangsysteem aantoont. De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris terecht heeft besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen en dat er geen aanleiding is voor een uitzondering op de Dublinverordening. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.4639
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. G. Ocak), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 26 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL21.4640, plaatsgevonden op 13 april 2021. De gemachtigde van eiser heeft laten weten dat eiser en zij niet bij de zitting aanwezig zullen zijn. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De Duitse autoriteiten hebben ingestemd met deze verantwoordelijkheid.
2. Eiser voert aan dat hij in Duitsland zal worden blootgesteld aan een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dan wel artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). Hij heeft hiertoe verklaard dat hij in Duitsland problemen had met andere mensen, dat sprake was van discriminatie en racisme in de opvang en dat het onrustig was in de opvang met veel strafbare feiten en ruzies. Ook kreeg men snel boetes en werd men snel beledigd. Verder zal hij bij overdracht hoogstwaarschijnlijk in een kamp worden geplaatst met slechte omstandigheden. Duitsland houdt zich niet aan zijn
internationale verplichtingen en het heeft geen zin om hierover te klagen, omdat de Duitse autoriteiten toch niets zullen ondernemen. Verder hebben asielzoekers in Duitsland niet automatisch recht op gefinancierde rechtsbijstand en een tolk, waardoor geen sprake is van 'fair trial' en een 'effective remedy' zoals vastgelegd in artikel 47, derde lid, van het Handvest, artikel 46 van de Procedurerichtlijn en artikel 13 van het EVRM. Verder voert eiser aan dat er een reëel risico op indirect refoulement bestaat. Op basis van deze concrete aanwijzingen van verdragsschendingen verzoekt eiser verweerder zijn asielverzoek op basis van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen.
3. De rechtbank overweegt dat verweerder ten opzichte van Duitsland in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet mag. Eiser is hier niet in geslaagd.
4. Eiser heeft geen informatie overgelegd waaruit blijkt dat sprake is van structurele gebreken in het Duitse asiel- en opvangsysteem. Eiser heeft in Duitsland een asielaanvraag kunnen indienen. Eiser heeft er vervolgens zelf voor gekozen om te vertrekken voordat zijn asielaanvraag in behandeling werd genomen en dus ook voordat hij een beslissing op zijn aanvraag heeft gekregen. Eiser heeft dus niet zelf te maken gehad met de procedure omtrent gefinancierde rechtsbijstand, een eventuele beroepsprocedure en de bijstand van een tolk. Het is daarbij aan eiser om te klagen bij de Duitse autoriteiten indien hij van mening is dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. Dat in een procedure wordt beslist of aanspraak bestaat op gefinancierde rechtsbijstand maakt verder niet dat de daadwerkelijke toegang tot de rechter niet gewaarborgd is en dat geen sprake is van 'fair trial' en 'effective remedy'. Uit artikel 19 en verder van de Procedurerichtlijn volgt niet dat iedere vreemdeling onvoorwaardelijk recht heeft op kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging in asielprocedures, zowel in eerste aanleg als in beroepsprocedures. Ook biedt artikel 20, derde lid, van de Procedurerichtlijn lidstaten expliciet de mogelijkheid om geen kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te bieden wanneer het beroep volgens de rechterlijke instantie of een andere bevoegde autoriteit geen reële kans van slagen heeft. Het door Duitsland gehanteerde systeem dat een vreemdeling recht heeft op kosteloze bijstand indien door de rechter wordt beoordeeld dat het beroep een kans van slagen heeft, is dus in overeenstemming met de Procedurerichtlijn. Voor zover eiser stelt dat hem ten onrechte kosteloze rechtsbijstand zal worden onthouden, moet dit worden aangevoerd en beoordeeld in Duitsland.
5. Verder stelt verweerder terecht dat Duitsland met het claimakkoord heeft aangegeven dat een asielverzoek van eiser in behandeling zal worden genomen en dat zijn situatie zal worden beoordeeld aan dezelfde criteria als in Nederland en in lijn met de verschillende Europese richtlijnen op het gebied van asielrecht. De garantie van de lidstaat om het asielverzoek in behandeling te nemen omvat ook de verantwoordelijkheid dat een eventuele uitzetting niet in strijd met het verbod van réfoulement zal zijn. Dat sprake is van indirect réfoulement omdat eiser vreest dat hij naar zijn land van herkomst zal worden teruggestuurd, volgt de rechtbank dan ook niet.
6. Ten aanzien van de opvangvoorzieningen heeft eiser ook niet onderbouwd dat deze niet aan de internationale richtlijnen voldoen. Eiser heeft niet onderbouwd dat sprake is van discriminatie, racisme en onrust in de opvang. Ook heeft eiser niet gespecificeerd in welke mate hij hier zelf last van heeft gehad. Daarbij is het aan eiser om hiervoor bescherming te zoeken bij de Duitse autoriteiten dan wel om bij deze autoriteiten te klagen indien eiser van
mening is dat zij zich niet aan de richtlijnen houden. Eiser heeft gesteld dat klagen geen zin heeft, maar hij heeft dit niet onderbouwd. Het is dan ook niet gebleken dat klagen onmogelijk of zinloos is.
7. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen schendt.
8. Verweerder heeft in de omstandigheden van eiser dan ook geen aanleiding heeft hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening door de asielaanvraag in behandeling te nemen. De omstandigheden die eiser heeft aangevoerd zijn niet zo bijzonder en individueel dat verweerder een uitzondering had moeten maken. De rechtbank volgt verweerder dan ook dat deze omstandigheden niet zodanig zijn dat overdracht van een onevenredige hardheid zou getuigen.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
20 april 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. M. Eversteijn T.R. Vos
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [Documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.