ECLI:NL:RBDHA:2021:4099
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Duitsland en toegang tot rechtsbijstand
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 april 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. G. Ocak, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. G. Cambier, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, die bepaalt dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar was niet aanwezig op de zitting op 13 april 2021.
De rechtbank overweegt dat de asielaanvraag van eiser niet in behandeling is genomen omdat Duitsland, als verantwoordelijke lidstaat, heeft ingestemd met de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft aangevoerd dat hij in Duitsland te maken zal krijgen met een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Hij heeft problemen ervaren met discriminatie en racisme in de opvang en vreest slechte omstandigheden bij een eventuele overdracht.
De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. De rechtbank stelt vast dat eiser zelf heeft gekozen om Duitsland te verlaten voordat zijn asielaanvraag was behandeld en dat hij geen informatie heeft overgelegd die structurele gebreken in het Duitse asiel- en opvangsysteem aantoont. De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris terecht heeft besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen en dat er geen aanleiding is voor een uitzondering op de Dublinverordening. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd.