ECLI:NL:RBDHA:2021:4159
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet in behandeling nemen van asielaanvraag op grond van Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 april 2021 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres, een Eritrese vrouw, tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. De Staatssecretaris heeft dit besluit genomen op basis van de Dublinverordening, waarin is vastgesteld dat Zweden verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres. Eiseres heeft haar aanvraag ingediend op 18 november 2020, maar de Staatssecretaris heeft op 3 maart 2021 besloten deze niet in behandeling te nemen, omdat Zweden al een verblijfsvergunning aan eiseres had verleend op basis van familiebanden.
Eiseres heeft in haar beroep aangevoerd dat het bestreden besluit prematuur was, omdat zij een aanvraag tot uitstel van vertrek had ingediend, en dat de Staatssecretaris onvoldoende rekening had gehouden met haar persoonlijke omstandigheden, waaronder haar zwangerschap en de relatie met de biologische vader van haar kind. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de Staatssecretaris terecht heeft vastgesteld dat Zweden verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag en dat er geen reden was om de asielaanvraag van eiseres in Nederland te behandelen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de Staatssecretaris voldoende gemotiveerd heeft aangegeven waarom de persoonlijke omstandigheden van eiseres niet tot een ander oordeel leiden.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en eiseres kan binnen een week na bekendmaking in hoger beroep gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.