ECLI:NL:RBDHA:2021:4259

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 maart 2021
Publicatiedatum
26 april 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 7137
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering en ontvankelijkheid van het beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 maart 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de beëindiging van een WIA-uitkering. Eiseres, die als pedagogisch medewerker werkte, was per 1 juni 2013 uitgevallen vanwege psychische klachten. De uitkering werd per 1 januari 2018 beëindigd door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar dit werd ongegrond verklaard. In een later besluit werd de uitkering opnieuw beëindigd per 13 september 2019, wat leidde tot het indienen van een beroep door eiseres.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroepschrift ontvankelijk is, ondanks een vertraging in de procedure. Eiseres heeft verklaard dat zij het beroepschrift eerder had ingediend, maar dat dit niet was ontvangen door de rechtbank. De rechtbank heeft haar verontschuldigingen aangeboden voor de gang van zaken en heeft de zaak inhoudelijk behandeld. Eiseres betoogde dat haar klachten niet waren veranderd en dat zij zwanger was, maar de rechtbank oordeelde dat de medische rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig waren opgesteld en geen tegenstrijdigheden vertoonden.

Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat de beëindiging van de WIA-uitkering terecht was en dat het beroep ongegrond was. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/7137

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 maart 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: M.A. Brouwer).

Procesverloop

Bij besluit van 31 oktober 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering die eiseres ontving ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per
1 januari 2018 beëindigd.
Bij besluit van 26 maart 2018 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Bij besluit van 12 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en het primaire besluit herzien, in zoverre dat de uitkering per
13 september 2019 wordt beëindigd. Het bestreden besluit vervangt tevens het besluit van 26 maart 2018.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 februari 2021. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Ontvankelijkheid
1. Deze procedure heeft, nadat het beroepschrift door de rechtbank was ontvangen, lang stilgelegen. Eiseres heeft meermalen moeten vragen naar de stand van zaken. Zij was daardoor geïrriteerd en soms zelfs boos, heeft zij op zitting gezegd. De rechtbank kan zich dat goed voorstellen. Er zijn wel redenen aan te wijzen waarom het zo lang heeft geduurd.
Het beroepschrift is gedateerd op 1 augustus 2019, maar dat beroepschrift is volgens de datumstempel pas op 22 oktober 2019 door de rechtbank ontvangen. Dit zou betekenen dat het beroepschrift na het verstrijken van de beroepstermijn is gediend. De rechtbank heeft dat onderzocht. Eiseres heeft daarover in haar brief van 10 november 2020 en op de zitting verklaard dat een medewerker van de rechtbank haar in oktober 2019 telefonisch heeft geïnformeerd dat het beroepschrift niet was ontvangen, zodat eiseres het beroepschrift opnieuw naar de rechtbank heeft verstuurd. Volgens eiseres zijn de stukken daarop op
22 oktober 2019 door de rechtbank ontvangen, maar zij had het beroepschrift al eerder ingediend. De rechtbank neemt aan dat het inderdaad zo is gegaan. Vervolgens heeft de rechtbank in de periode daaropvolgend een fout gemaakt, omdat dossierstukken van eiseres enige tijd (onduidelijk is hoelang) op de administratie in een ander dossier van iemand met dezelfde achternaam opgeborgen zijn geweest. De rechtbank biedt eiseres haar verontschuldigingen aan voor de gang van zaken. Het beroep is ontvankelijk en de rechtbank zal hierna de zaak inhoudelijk behandelen.
Wat ging er aan deze procedure vooraf?
2.1
Eiseres heeft laatstelijk gewerkt als pedagogisch medewerker voor 24,74 uur per week. Zij is op 1 juni 2013 voor dit werk uitgevallen vanwege psychische klachten. Per einde wachttijd (1 juni 2015) is eiseres 35,4% arbeidsongeschikt geacht. Vanwege een herbeoordeling in het kader van de Wet WIA is eiseres op 16 oktober 2017 door de een arts in dienst van verweerder op het spreekuur gezien. De primaire arts heeft van zijn bevindingen een rapport opgesteld die door een verzekeringsarts is getoetst en akkoord bevonden. De primaire arts komt in voornoemd rapport tot de conclusie dat bij eiseres sprake is van een medisch verbeterde situatie gelet op de bevindingen bij eerder onderzoek. De primaire arts heeft de belastbaarheid van eiseres neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Aan de hand van deze FML zijn door de primaire arbeidsdeskundige diverse functies geselecteerd die eiseres nog wel zou kunnen verrichten. Eiseres kan met deze functies meer dan 65% verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Daarom heeft verweerder haar WIA-uitkering beëindigd.
2.2.
Eiseres heeft tegen de beëindiging van de WIA-uitkering bezwaar gemaakt. In bezwaar blijkt dat eiseres ten tijde van de primaire beoordeling zwanger was. Bij besluit van 26 maart 2018 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Wel is eiseres in aanmerking gebracht voor een WAZO-uitkering, dit in verband met haar zwangerschap
.
2.3.
Vervolgens heeft de arts bezwaar en beroep (b&b) eiseres op 13 juni 2019 gezien op het spreekuur in het kader van een herbeoordeling. In het rapport van de arts b&b van
14 juni 2019, dat door een verzekeringsarts is getoetst en akkoord bevonden, staat vermeld dat eiseres aangeeft nog steeds dezelfde angstklachten te ervaren en daarnaast geeft zij aan met tintelingen en een doof gevoel in haar linker arm te kampen. De arts b&b komt tot de conclusie dat eiseres verminderde benutbare mogelijkheden heeft en stelt een FML op, geldend vanaf 13 juni 2019. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige b&b onderzoek verricht en aan de hand van de FML van de arts b&b functies geselecteerd die eiseres nog kan verrichten. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres onder verwijzing naar de rapporten van de arts b&b en arbeidsdeskundige b&b bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. Het primaire besluit blijft gehandhaafd en het besluit van 26 maart 2018 komt te vervallen.
Standpunten van partijen
3.1.
Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Zij betoogt dat haar klachten niet zijn veranderd en dat de klachten soms zelfs toenemen. Daarnaast betoogt eiseres dat zij zwanger is.
3.2.
Volgens verweerder geeft het beroepschrift geen aanleiding het bestreden besluit te herzien. Eiseres heeft geen nieuwe feiten en omstandigheden genoemd en zij heeft het beroepschrift niet onderbouwd met (nieuwe) medische gegevens.
Inhoudelijke beoordeling
4.1.
Het is vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep dat verweerder de rapporten van de verzekeringsartsen mag volgen als aan drie voorwaarden is voldaan. De rapporten moeten zorgvuldig zijn opgesteld, ze mogen niet tegenstrijdig zijn en ze moeten begrijpelijk zijn. Het is aan eiseres om aan te voeren (en aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de drie genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de drie genoemde voorwaarden is voldaan. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.
Voldoen de rapporten aan de voorwaarden?
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat de medische onderzoeken op zorgvuldige wijze hebben plaatsgevonden. Zowel de primaire arts als de arts b&b heeft dossieronderzoek verricht en eiseres onderzocht. Uit de rapporten van de artsen blijkt dat alle klachten van eiseres ten tijde van de datum in geding in de beoordeling zijn betrokken. Verder is duidelijk hoe de artsen tot hun beoordeling zijn gekomen en daarnaast vindt de rechtbank dat de rapporten geen tegenstrijdigheden bevatten. Dit betekent dat de rapporten aan de voorwaarden voldoen.
Is de medische beoordeling juist?
4.3.
Eiseres heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat zij al enige tijd niet meer onder behandeling is van een psycholoog of psychiater, maar dat zij soms gesprekken heeft met de huisarts. Verweerder heeft daarop gereageerd met de mededeling dat de bestaande klachten van eiseres voldoende in de beoordeling zijn betrokken en dat er niet meer medische informatie beschikbaar is. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat medische gegevens ontbreken die het aannemen van meer beperkingen dan door de arts b&b in de FML van 13 juni 2019 zijn opgenomen rechtvaardigen. De rechtbank ziet tevens geen aanleiding om de conclusie van de arts b&b in het rapport van 14 juni 2019 voor onjuist te houden.
Arbeidskundig
4.4.
Nu eiseres alleen de medische beoordeling ter discussie heeft gesteld en de rechtbank er vanuit gaat dat die beoordeling juist is geweest, ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de geschiktheid van eiseres voor de door de arbeidsdeskundige b&b geselecteerde voorbeeldfuncties: Wikkelaar (nieuw en revisie) (SBC-code 267053), Productiemedewerker (samenstellen van producten) (SBC-code 111180) en Productiemedewerker metaal en electro-industrie (eenvoudige machines bedienen)
(SBC-code 111171).
Conclusie
5. Het vorenstaande betekent dat de WIA-uitkering die eiseres ontving terecht en op goede gronden is beëindigd.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van
mr. L. Lemmen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.