ECLI:NL:RBDHA:2021:4286

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2021
Publicatiedatum
26 april 2021
Zaaknummer
C/09/581388 / FA RK 19-7292
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen, alimentatie en afwikkeling huwelijkse voorwaarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 april 2021 een beschikking gegeven in het kader van een echtscheiding tussen partijen, die in 1999 zijn gehuwd. De man heeft op 16 mei 2019 een verzoek tot echtscheiding ingediend, waarbij nevenvoorzieningen zijn verzocht, waaronder alimentatie en de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden. De vrouw heeft geen verweer gevoerd tegen de echtscheiding, maar heeft wel zelfstandig verzocht om nevenvoorzieningen. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen gezamenlijk gezag uitoefenen over hun minderjarige dochter en dat de hoofdverblijfplaats bij de vrouw zal zijn. De rechtbank heeft de alimentatie voor de minderjarige vastgesteld op € 140,- per maand en voor de jong-meerderjarige op € 178,- per maand, met ingang van de datum van levering van de woning aan een derde of de vrouw. De rechtbank heeft ook de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden beoordeeld, waarbij is vastgesteld dat de saldi op de gezamenlijke bankrekeningen en de overwaarde van de woning per peildatum 16 mei 2019 dienen te worden verrekend. De verzoeken van de man en de vrouw met betrekking tot het voortgezet gebruik van de echtelijke woning zijn afgewezen, omdat de vrouw niet heeft aangetoond dat zij in staat is de woning te financieren. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met uitzondering van de echtscheiding zelf.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummers: FA RK 19-7292 (echtscheiding) en FA RK 19-7292 (afwikkeling hw vw)
Zaaknummers: C/09/581388 (echtscheiding) en C/09/581388 (afwikkeling hw vw)
Datum beschikking: 26 april 2021

Echtscheiding met nevenvoorzieningen

Beschikking op het op 16 mei 2019 ingekomen verzoek van:

[Y] ,

de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. C. Elsinga te Leiden.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[X] ,

de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.M. van Wijk te Delft.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift van de man;
  • het verweerschrift met zelfstandige verzoeken van de vrouw, ingekomen op 14 augustus 2019;
  • het verweerschrift op de zelfstandige verzoeken tevens aanvullend verzoekschrift van de man, ingekomen op 7 oktober 2019;
  • de formulieren Verdelen en Verrekenen van beide partijen;
  • het bericht van 11 januari 2021 met bijlagen van de vrouw;
  • het bericht van 11 januari 2021 met bijlagen van de vrouw;
  • het bericht van 11 januari 2021 met bijlagen van de man;
  • het bericht van 12 januari 2021 met bijlagen van de vrouw.
[voornaam minderjarige] heeft haar mening gegeven op 18 januari 2021 in een gesprek met de rechter over de verzoeken die betrekking op haar hebben.
Op 23 februari 2021 is de zaak ter zitting van deze rechtbank behandeld via videoverbinding. Hierbij zijn verschenen: partijen, bijgestaan door hun advocaten. Van de zijde van beide partijen zijn pleitnotities overgelegd.

Feiten

  • Partijen zijn gehuwd op [datum huwelijk] 1999 te [plaats huwelijk] .
  • Zij zijn de ouders van de volgende kinderen:
  • de jong- meerderjarige [jong-meerderjarige] geboren op [geboortedatum 1] 2000 te [geboorteplaats 1] ;
  • de minderjarige [naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum 2] 2004 te [geboorteplaats 2] .
  • Partijen oefenen het gezamenlijk gezag over [voornaam minderjarige] uit.
  • [voornaam minderjarige] verblijft bij de vrouw.
  • Partijen hebben op [datum] 2004 huwelijkse voorwaarden, inhoudende kort weergegeven uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen met een finaal verrekenbeding, opgesteld.

Verzoek en verweer

Het verzoek van de man, zoals dat nu luidt, strekt tot echtscheiding met nevenvoorzieningen - voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad - tot:
  • voortgezet gebruik van de echtelijke woning met inboedel;
  • vaststelling van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, conform de punten 9 tot en met 27 in het lichaam van het verzoekschrift;
  • bepaling dat het spaargeld op de spaarrekening van de vrouw bij helfte wordt verdeeld dan wel verrekend dient te worden;
  • vaststelling van de vordering van de man op de vrouw in verband met teveel bijgedragen kosten van huishouding van € 106.740,- en veroordeling van de vrouw om dit bedrag binnen veertien dagen na betekening van de beschikking aan de man te voldoen;
  • bepaling dat de vrouw aan de man een gebruiksvergoeding voor het gebruik van de echtelijke woning dient te betalen van € 1.000,- per maand.
De vrouw voert geen verweer tegen de verzochte echtscheiding. Tegen de overige verzoeken heeft de vrouw verweer gevoerd, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken. Verder heeft de vrouw nu nog zelfstandig verzocht om de echtscheiding uit te spreken met nevenvoorzieningen - voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad - tot:
  • vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige] bij de vrouw;
  • vaststelling van kinderalimentatie van € 429,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen, met ingang van 1 december 2018;
  • vaststelling van een bijdrage in de kosten van studie en levensonderhoud ten behoeve van [voornaam jong-meerderjarige] van € 392,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen, met ingang van
  • voortgezet gebruik van de echtelijke woning met inboedel;
  • vaststelling van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, conform het verzoek VI in het petitum van het verweerschrift.
De man voert geen verweer tegen het verzoek tot echtscheiding en tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige] . Tegen de overige verzoeken heeft de man verweer gevoerd, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Echtscheiding
Ouderschapsplan
Op grond van artikel 815, lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), voor zover hier van belang, dient een verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. Nu het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, lid 6 Rv).
Door partijen is geen ouderschapsplan overgelegd. Nu het voor de rechtbank voldoende duidelijk is geworden dat partijen geen door beide partijen akkoord bevonden ouderschapsplan kunnen overleggen, zal de rechtbank partijen ontvangen in hun verzoeken tot echtscheiding met nevenvoorzieningen.
Inhoudelijke beoordeling
Partijen hebben gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De verzoeken tot echtscheiding zullen worden toegewezen.
Hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige]
De rechtbank zal conform het verzoek van de vrouw beslissen, nu dit verzoek door de man niet is weersproken en niet is gebleken dat het belang van [voornaam minderjarige] zich hiertegen verzet.
Ter zitting is gesproken over het contact tussen de man en de kinderen. [voornaam minderjarige] heeft in het gesprek met de kinderrechter aangegeven nu niet open te staan voor contact, maar dat zij in de toekomst daar wellicht anders over gaat denken. De man heeft aangegeven de wensen van beide kinderen te respecteren, maar dat hij wel graag contact met hen zou willen.
Kinderalimentatie en bijdrage [voornaam jong-meerderjarige]
Machtiging [voornaam jong-meerderjarige]
Door de vrouw is een machtiging overgelegd van [voornaam jong-meerderjarige] (productie 9) om namens hem het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van studie en levensonderhoud in te dienen. Ter zitting heeft de man bezwaar gemaakt tegen gezamenlijke behandeling van de verzoeken vanwege strijdigheid met de goede procesorde. Volgens de man moet het verzoek ten aanzien van de alimentatie voor [voornaam jong-meerderjarige] worden afgesplitst.
De rechtbank zal de vrouw namens [voornaam jong-meerderjarige] ontvangen in dit verzoek. De rechtbank zal het verzoek niet afsplitsen, nu de man zich in een vrij laat stadium, namelijk pas zitting, op dit standpunt heeft beroepen.
Ingangsdatum
Het komt de rechtbank redelijk voor om als ingangsdatum van de kinderalimentatie de datum van levering van de woning aan derden dan wel de datum van overdracht van de woning aan de vrouw vast te stellen. De man heeft toegezegd tot die tijd de hypotheekrente van de woning te zullen blijven voldoen. De rechtbank gaat er van uit dat partijen zich aan hun afspraken houden. Gelet op het voorgaande rekent de rechtbank met de tarieven van 2021-I, nu de tarieven van 2021-II nog niet beschikbaar zijn.
Behoefte van de kinderen
Tussen partijen is niet in geschil dat de behoefte van de kinderen € 1.448,- per maand bedroeg in 2019. Geïndexeerd naar 2021 bedraagt de behoefte van de kinderen (afgerond) dan € 1.529,- per maand (€ 764,50 per kind).
Draagkracht van de man
Tussen partijen is het inkomen van de man in geschil. De vrouw heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de man een verdiencapaciteit van primair € 150.000, subsidiair
€ 90.000 heeft, dat de man verwijtbaar werkloos is geraakt en dat dit inkomen voor herstel vatbaar is. De man stelt dat hij vanwege een reorganisatie zijn baan is verloren. Met zijn werkgever is een vaststellingsovereenkomst opgesteld. Hij heeft een transitievergoeding ontvangen en krijgt nu een WW-uitkering. Door de man is onbetwist gesteld dat hij de verplichting heeft om te solliciteren en dat hij dat ook maandelijks doet. Ter zitting heeft de man aangegeven dat hij als buitendienst medewerker werkzaam was en face to face contact had met klanten in ziekenhuizen. Gelet op de coronasituatie zijn er op dit moment geen vacatures voor zijn functie, ook niet voor andere functies, aldus de man.
Alles afwegende gaat de rechtbank niet uit van een verdiencapaciteit aan de zijde van de man, maar van zijn huidige inkomenssituatie, dat is een WW-uitkering.
Uit de door de man overgelegde betaalspecificaties van het UWV volgt een uitkering van
€ 3.140,58 bruto per maand in 2020. De rechtbank is van oordeel dat de man voldoende gemotiveerd heeft betwist dat sprake is van verwijtbare werkloosheid. Aannemelijk moet worden geacht dat de man betreffende de beëindiging van zijn dienstverband voldoende stukken heeft overgelegd die het UWV hebben doen besluiten aan de man een volledige WW-uitkering toe te kennen. Ook moet ervan worden uitgegaan dat de man aan zijn wettelijke sollicitatieplicht voldoet. Indien de man weer werk heeft en een hoger inkomen zal genereren, gaat de rechtbank er van uit dat hij de vrouw hieromtrent informeert en zij in onderling overleg tot een nieuwe bijdrage zullen komen.
De rechtbank zal verder rekening houden met de forfaitaire woonlasten, aangezien de man gelet op de door de rechtbank te bepalen ingangsdatum dan geen dubbele woonlasten meer zal hebben.
Uit de aangehechte berekening van de rechtbank volgt dan een netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man voor kinderalimentatie van € 2.272,- per maand en een draagkracht van
€ 413,- per maand.
Draagkracht van de vrouw
De rechtbank gaat voor het berekenen van de draagkracht van de vrouw uit van het inkomen op de salarisspecificatie november 2020 van € 5.484,47 bruto per maand. De vrouw is werkzaam bij het [ministerie] en ontvangt een salaris met een Individueel Keuze Budget (IKB). Het budget is een percentage van het salaris en is opgebouwd uit verschillende componenten, zoals vakantiegeld en een eindejaarsuitkering. Het budget wordt iedere salarisperiode opgebouwd. In november 2020 had de vrouw een IKB restant van € 9.766,99. De rechtbank zal het maandsalaris van de vrouw vermeerderen met 16,37% IKB (€ 898,30 per maand).
Uit de aangehechte berekening van de rechtbank volgt dan een NBI van de vrouw voor kinderalimentatie van € 4.200,- per maand en een draagkracht van € 1.358,- per maand.
Draagkrachtvergelijking
De gezamenlijke draagkracht van beide ouders is € 1.771,- per maand en overstijgt de behoefte van de kinderen. Volgens de aan deze beschikking gehechte berekening bedraagt na een draagkrachtvergelijking het aandeel van de man € 178,- per maand per kind en van de vrouw € 586,- per maand per kind.
Zorgkorting
De rechtbank zal rekening houden met een zorgkorting van 5% voor [voornaam minderjarige] , nu dit tussen partijen niet in geschil is. De zorgkorting bedraagt dan € 38,- per maand. Dit bedrag strekt in mindering op de door de man te betalen bijdrage voor [voornaam minderjarige] , zodat de man aan de vrouw dient te betalen (€ 178 minus € 38) € 140,- per maand.
De man dient de bijdrage van € 178,- per maand voor [voornaam jong-meerderjarige] rechtstreeks aan hem te voldoen.
Aanhechten berekening
De door de rechtbank gemaakte berekeningen zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
Afwikkeling huwelijkse voorwaarden
Partijen hebben op [datum] 2004 huwelijkse voorwaarden opgemaakt. Deze bevatten, voor zover van belang, de navolgende bepalingen, alsmede als bijlage een vermogensopstelling.
Artikel 1 van de huwelijkse voorwaarden luidt als volgt:
De echtgenoten zijn met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen gehuwd.
In artikel 6 van de huwelijkse voorwaarden is een bepaling omtrent de kosten huishouding opgenomen.
Artikel 10 (Finaal verrekenbeding (alsofbeding)) luidt als volgt:
1.
Ingeval het huwelijk van partijen wordt ontbonden door overlijden of echtscheiding of

tussen de echtgenoten scheiding van tafel en bed wordt uitgesproken, vindt er verrekening van hun vermogen plaats zo, dat ieder van de partijen gerechtigd is tot een waarde gelijk aan die, waartoe hij gerechtigd zou zijn indien tussen de algehele gemeenschap van goederen volgens het huidige recht had bestaan.

2.
De verrekening heeft plaats naar de toestand ten tijde van de ontbinding van het huwelijk door overlijden of ingeval van echtscheiding of scheiding van tafel en bed, naar de toestand per de aanvang van de dag van het indienen van een verzoekschrift daartoe.
3.
De beschrijving van de vermogens zal plaats hebben binnen zes maanden na de ontbinding van het huwelijk of de scheiding van tafel en bed.
4.
Het vermogen van ieder van de echtgenoten bestaat uit het saldo van zijn bezittingen en schulden. (…).
5.
. (…).
6.
De verrekening heeft plaats doordat de ene partij aan de andere partij een bedrag uitkeert – zo, dat ieder van de hen de helft geniet van de waarde van de vermogens.
7.
(…).
In artikel 9 van de huwelijkse voorwaarden is opgesomd al hetgeen van de in artikel 10, eerste lid onder a, bedoelde verrekening wordt uitgesloten, waaronder de tegoeden op de ten name van de vrouw staande spaarrekening(en).
Eenvoudige gemeenschappen
Partijen hebben gezamenlijk de volgende bankrekeningen in eigendom:
  • [bank 1] privé [bankrekeningnummer] (en/of rekening)
  • [bank 2] [rekeningnummer 1] (en/of rekening)
  • [bank 3] [rekeningnummer 2] (en/of-rekening)
Tussen partijen is niet in geschil dat zij de saldi op deze rekeningen bij helfte dienen te verdelen per peildatum van 16 mei 2019. De rechtbank zal conform deze overeenstemming beslissen.
Te verrekenen vermogen
Partijen zijn getrouwd onder het maken van huwelijkse voorwaarden inhoudende een uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen met daaraan gekoppeld een finaal verrekenbeding. Het op de peildatum aanwezige vermogen van partijen dient daarom te worden verrekend. Hiervan is uitgezonderd al hetgeen in artikel 10 van de huwelijkse voorwaarden is opgesomd. Het vermogen van ieder van de echtgenoten bestaat uit het saldo van zijn bezittingen en schulden.
Peildatum
De rechtbank zal, gelet op het tweede lid van artikel 10 van de huwelijkse voorwaarden van partijen, als peildatum voor de waardering van de vermogens van partijen, 16 mei 2019, hanteren zijnde de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding.
Omvang en samenstelling
Partijen hebben de volgende vermogensbestanddelen en schulden opgevoerd die bij de verrekening betrokken dienen te worden:
de woning aan de [adres] te [woonplaats] ;
de vier hypothecaire geldleningen bij [verzekeraar] , verbonden aan de woning;
de bank- en spaarrekeningen ten name van de man ( [bank 6] [rekeningnummer 3] ; [bank 4] [rekeningnummer 4] ; [bank 5] [rekeningnummer 5] ; );
de bankrekening ten name van de vrouw ( [bank 1] [rekeningnummer 6] );
de spaarrekening ten name van de vrouw ( [bank 1] [rekeningnummer 7] );
de DUO schuld van de man.
Ad 1 en 2. [adres] , [woonplaats]
Tussen partijen is niet in geschil dat de woning privé-eigendom is van de man, dat waarde van de woning onder het te verrekenen vermogen valt en dat de woning daarom moet worden getaxeerd.
De vrouw verzoekt onder meer en kort samengevat om te bepalen dat aan haar het recht toekomt om de woning over te nemen en een verklaring voor recht af te geven dat zij economisch mede-eigenaar is. Het is nooit de bedoeling geweest dat de man alleen eigenaar zou zijn. Door de man is gemotiveerd verweer gevoerd.
De rechtbank overweegt als volgt. Van economisch eigendom is sprake indien een gebruiksrecht wordt verkregen van een zaak die juridisch aan een ander toebehoort, maar waarvan de verbintenisrechtelijke betrekkingen uit een overeenkomst meebrengen dat alle voor- en nadelen, waaronder de risico’s ten aanzien van de waarde (in positieve en negatieve zin), ten volle door de verkrijger worden gedragen. Gesteld noch gebleken is dat dergelijke schriftelijke afspraken zijn gemaakt. De juridisch eigendom van de woning ligt bij de man en de vrouw is geen economisch mede-eigenaar geworden. De verzoeken van de vrouw met betrekking tot het economisch eigendom van de woning worden afgewezen.
Als peildatum voor de waardering geldt, zoals hiervoor is overwogen, de datum van indiening van het verzoekschrift, 16 mei 2019. In het kader van de verrekening zal een taxatie moeten plaatsvinden van de waarde van de woning op 16 mei 2019. De vrouw is gerechtigd tot de helft van de overwaarde, zijnde per peildatum de taxatiewaarde plus de helft van de stand van de polis levensverzekering [verzekeraar] (nummer [nummer] ) minus de stand van de vier hypothecaire geldleningen.
Om de taxatiewaarde vast te stellen, zullen partijen in gezamenlijk overleg aan een makelaar een opdracht moeten geven. De rechtbank gaat er van uit dat partijen dit in goed overleg samen kunnen doen, eventueel via advocaten.
Nu de man de juridisch eigenaar is van de woning ziet de rechtbank geen aanleiding om een verder spoorboekje op te nemen. Wel merkt de rechtbank op dat deze taxatie los staat van de plannen van de man tot verkoop van de woning. Indien de man tot verkoop overgaat zou hij - mede in het belang van de kinderen- ervoor kunnen kiezen om de vrouw het recht van eerste koop te geven, zoals de vrouw graag wil.
Ad 3. en 4. de rekeningen ten name van de man en de vrouw
Tussen partijen is niet in geschil dat de saldi op deze rekeningen onder het te verrekenen vermogen vallen. De saldi per de peildatum op deze rekeningen dienen 50/50 verrekend te worden.
In het verweerschrift is door de vrouw gesteld dat de man in november 2018 een bedrag van € 31.000,- dat hij als extra salaris heeft ontvangen heeft opgenomen van de [bank 6] -betaalrekening. Voor zover de vrouw hiermee heeft bedoeld een benadelingsvordering ex artikel 1:164 BW in te stellen wijst de rechtbank dit verzoek als onvoldoende nader geconcretiseerd af.
Ad 5. de spaarrekening van de vrouw
Tussen partijen is in geschil of het saldo op deze rekening ten name van de vrouw onder het te verrekenen vermogen valt.
In artikel 9 van de huwelijkse voorwaarden is opgesomd al hetgeen van de in artikel 10, eerste lid onder a, bedoelde verrekening wordt uitgesloten, waaronder de tegoeden op de ten name van de vrouw staande spaarrekening(en).
De man stelt dat op deze rekening inmiddels een bedrag van € 130.0000 staat en dat het saldo bij de verrekening moet worden betrokken. Het is nimmer de bedoeling van partijen bij het maken van de huwelijkse voorwaarden geweest dat een dusdanig spaartegoed van de vrouw buiten de verrekening blijft. De bedoeling van partijen van die spaarrekening was om geld veilig te stellen indien het niet goed zou gaan met de onderneming van de man. Het saldo op die rekening is door de vrouw gevoed tijdens het huwelijk, omdat de vrouw niet voldoende heeft bijgedragen in de kosten van de huishouding. Ook hebben partijen niet verdeeld bij het aangaan van de huwelijkse voorwaarden.
De vrouw stelt dat het saldo op deze rekening buiten de verrekening moet blijven, nu in de huwelijkse voorwaarden expliciet deze rekening is uitgezonderd van de finale verrekening. Partijen hebben hier uitvoerig met de notaris over gesproken en toelichting over gekregen. In verband met eerdere schulden van de man is ervoor gekozen om deze spaarrekening erbuiten te houden. De spaarrekening is gevoed door de vrouw door besparing op de kinderopvangkosten. Anders dan de man stelt is er bij het aangaan van de huwelijkse voorwaarden wel verdeeld, waarvoor de vrouw verwijst naar de verdeelstaat die is aangehecht aan de huwelijkse voorwaarden.
Nu partijen het niet eens zijn over de strekking van deze overeenkomst, zal uitleg moeten plaatsvinden aan de hand van het zogenaamde Haviltex-criterium. Volgens vaste jurisprudentie dienen overeenkomsten niet slechts te worden uitgelegd op basis van hun letterlijke bewoordingen, maar komt het hierbij ook aan op de zin die partijen aan het overeengekomene mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635 (Haviltex)). Bij de uitleg wordt tevens acht geslagen op de wijze waarop partijen daaraan uitvoering hebben gegeven.
De rechtbank overweegt als volgt. Partijen zijn in artikel 9 van de huwelijkse voorwaarden uitdrukkelijk overeengekomen dat de tegoeden op de ten name van de vrouw staande spaarrekening niet in de verrekening wordt betrokken bij echtscheiding. De enkele stelling van de man dat die rekening bedoeld was om geld op die rekening veilig te stellen, is onvoldoende om deze rekening alsnog bij de verrekening te betrekken. In die context had het op de weg van partijen (beter gezegd: de man) gelegen om deze toelichting op papier vast te leggen (bij de notaris). Dit hebben partijen niet gedaan. De rechtbank is van oordeel dat hetgeen de man heeft aangevoerd – in het licht van de gemotiveerde betwisting door de vrouw en met name gelet op de e-mails van de desbetreffende notaris – onvoldoende is om af te wijken van de huwelijkse voorwaarden. Ten tijde van het opmaken van de huwelijkse voorwaarden stond er geen (positief) saldo op de spaarrekening van de vrouw. Uit de bankafschriften van de vrouw blijkt niet dat de vrouw grote overboekingen heeft gemaakt naar haar spaarrekening. Van een afspraak tussen partijen om af te wijken van de huwelijkse voorwaarden is niet (voldoende) gebleken. De rechtbank wijst het verzoek van de man af.
Ad 6. DUO-schuld
Tussen partijen is niet in geschil dat deze schuld in de verrekening moet worden betrokken.
Conclusie ten aanzien van de verrekening
Gelet op het artikel 10, derde lid, in de huwelijkse voorwaarden, is de rechtbank niet in staat een vermogensstaat op te stellen. Ter zitting is dit met partijen besproken. Door de advocaten is aangegeven dat zij kunnen instemmen met opname van de vermogensbestanddelen per peildatum.
De rechtbank stelt vast dat partijen de standen van de volgende bestanddelen per peildatum 16 mei 2019 in de vermogensstaat moeten betrekken en een eindafrekening moeten opstellen:
  • de overwaarde van de woning aan de [adres] te [woonplaats] : de taxatiewaarde plus de helft van de stand van de polis levensverzekering [verzekeraar] (nummer [nummer] ) minus de stand van de vier hypothecaire geldleningen;
  • de saldi op de bankrekeningen ten name van de man met nummers:
  • [bank 6] [rekeningnummer 3] ;
  • [bank 4] [rekeningnummer 4] ;
  • [bank 5] [rekeningnummer 5] ;
  • het saldo op de bankrekening ten name van de vrouw met nummer [bank 1] [rekeningnummer 8] ;
  • DUO-schuld ten name van de man.
Kosten van de huishouding
In artikel 6 van de huwelijkse voorwaarden is – onder meer – bepaald dat de kosten van de gemeenschappelijke huishouding, worden voldaan uit de inkomens van de echtgenoten en wel naar evenredigheid daarvan. Op grond van artikel 6, derde lid, van de huwelijkse voorwaarden vervalt het recht het teveel bijgedragene terug te vorderen indien betaling of verrekening daarvan niet binnen drie jaar na het einde van het betreffende kalenderjaar heeft plaatsgevonden of schriftelijk is gevorderd.
Door de man is een vordering ingesteld over de periode van september 2004 tot en met 1 januari 2019 van € 106.740 in het kader van de kosten huishouding. Ter onderbouwing heeft de man aangevoerd dat partijen een vergelijkbaar inkomen hadden, zodat zij met een gelijk bedrag moesten bijdragen in de kosten van de huishouding. De man schat deze kosten op ongeveer € 2.500,- per maand. De man betaalde € 22.116 per jaar, zijnde € 1.843,- per maand. De vrouw heeft dan maar bijgedragen met € 657,- per maand, zodat de man € 596,- per maand teveel heeft bijgedragen (totaal € 7.116 per jaar).
Door de vrouw is gemotiveerd verweer gevoerd. De man kan niet verder terugvorderen dan 2016 gelet op het vervalbeding. Er is onvoldoende bewijs en stukken overgelegd. Verder betwist de vrouw dat de man meer heeft bijgedragen. De vrouw heeft altijd bijgedragen aan de kosten van de huishouding en heeft ter onderbouwing een overzicht van ieder jaar overgelegd.
De rechtbank wijst het verzoek van de man af, nu de man onvoldoende concreet zijn vordering heeft ingesteld, terwijl de vrouw zeer uitgebreid en gemotiveerd verweer heeft gevoerd. Voor een verrekening inzake kosten van de huishouding zal volledige inzage moeten worden verschaft in zowel de inkomsten van beide partijen als de uitgaven ten behoeve van de gezamenlijke huishouding. Pas hierna kan worden vastgesteld of naar rato van inkomen is bijgedragen en beslist worden op een vordering inzake te veel betaalde kosten van de huishouding. De man heeft opgesomd wat de inkomens van partijen waren, maar heeft verder nagelaten aan te geven wat alle lasten in de jaren zijn geweest en wat ieders aandeel naar evenredigheid dan is. Alleen de stelling van de man dat ieder de helft van de kosten van de huishouding dient te dragen is onvoldoende. De man heeft geen volledig overzicht van deze lasten overgelegd en zijn stellingen niet met stukken onderbouwd. Gelet op de gemotiveerde en uitgebreide betwisting van de vrouw had dit wel op zijn weg gelegen. De rechtbank zal geen vordering in het kader van de kosten van de huishouding vaststellen.
Voortgezet gebruik van de woning inclusief gebruiksvergoeding
Beide partijen verzoeken het voortgezet gebruik van de echtelijke woning in [woonplaats] . Op dit moment verblijft de vrouw met beide kinderen in de woning.
De man wil dat het gebruik aan hem wordt toegekend, omdat de vrouw inmiddels voldoende tijd heeft gehad om andere woonruimte te zoeken. Als de vrouw het voortgezet gebruik krijgt, dan verzoekt de man een gebruiksvergoeding van € 1.000,- per maand.
De vrouw wil dat het gebruik aan haar wordt toegekend, omdat zij de woning wil overnemen, zij nu met de kinderen in de woning woont en de man ergens anders woont.
De rechtbank wijst de verzoeken van beide partijen af. De man heeft ter zitting aangegeven dat hij niet van plan is om tot de verkoop en levering van de echtelijke woning daar weer te gaan wonen. Hij heeft dan geen belang bij het voortgezet gebruik van de echtelijke woning.
De vrouw woont sinds december 2018 alleen met de kinderen in de woning en ze heeft sindsdien de mogelijkheid gehad om te onderzoeken of zij daadwerkelijk in staat is de woning te financieren. Ter zitting heeft zij aangegeven dat zij dit niet heeft gedaan in afwachting van deze rechtszaak. Nu er geen duidelijkheid is of de vrouw in staat is de woning te kopen en daar te blijven wonen en gezien het belang van de man bij verkoop van de woning op korte termijn is de rechtbank van oordeel dat het verzoek van de vrouw moet worden afgewezen. Dit betekent dat het verzoek van de man om een gebruiksvergoeding niet meer aan de orde is.
Al het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

Beslissing

De rechtbank:
- spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, gehuwd op [datum huwelijk] 1999 te [plaats huwelijk] ;
- bepaalt dat de minderjarige [naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum 2] 2004 te [geboorteplaats 2] , haar hoofdverblijfplaats zal hebben bij de vrouw;
- bepaalt dat de man, met ingang van de overdracht en levering van de woning aan de [adres] te [woonplaats] aan een derde of de vrouw, voor de verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige] aan de vrouw zal betalen een bedrag van € 140,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
- bepaalt dat de man, met ingang van de overdracht en levering van de woning aan de [adres] te [woonplaats] aan een derde of de vrouw, voor de kosten van studie en levensonderhoud ten behoeve van [jong-meerderjarige] geboren op [geboortedatum 1] 2000 te [geboorteplaats 1] , aan [voornaam jong-meerderjarige] zal betalen een bedrag van € 178,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
  • bepaalt dat partijen de saldi op de gezamenlijke bankrekeningen met nummers:
  • [bank 1] privé [bankrekeningnummer] ;
  • [bank 2] [rekeningnummer 1] ;
  • [bank 3] [rekeningnummer 2] ;
per peildatum 16 mei 2019 bij helfte met elkaar dienen te verdelen;
  • stelt vast dat tot het tussen partijen te verrekenen vermogen de volgende bestanddelen behoren per de peildatum 16 mei 2019:
  • de overwaarde van de woning aan de [adres] te [woonplaats] : de taxatiewaarde plus de helft van de stand van de polis levensverzekering [verzekeraar] (nummer [nummer] ) minus de stand van de vier hypothecaire geldleningen;
  • de saldi op de bankrekeningen ten name van de man met nummers:
  • [bank 6] [rekeningnummer 3] ;
  • [bank 4] [rekeningnummer 4] ;
  • [bank 5] [rekeningnummer 5] ;
  • het saldo op de bankrekening ten name van de vrouw met nummer [bank 1] [rekeningnummer 8] ;
  • DUO-schuld ten name van de man;
- verklaart deze beschikking, met uitzondering van het uitspreken van de echtscheiding, uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H. Dragtsma, (kinder)rechter, tot stand gekomen in samenwerking met mr. M. Corver, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 26 april 2021.