ECLI:NL:RBDHA:2021:4287

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 april 2021
Publicatiedatum
26 april 2021
Zaaknummer
C/09/585212 / FA RK 19-9336
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om alimentatie door de rechtbank Den Haag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 april 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om alimentatie. Verzoekster, geboren in 1998 en wonende in Turkije, heeft een verzoek ingediend om haar vader, de man, te verplichten een maandelijkse bijdrage van € 500,- te betalen voor haar levensonderhoud. De man, die in Nederland woont, heeft verweer gevoerd tegen dit verzoek. De rechtbank heeft kennisgenomen van de relevante stukken, waaronder het verzoekschrift en het verweerschrift, en heeft de zaak op zitting behandeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft op basis van de woonplaats van de man in Nederland. Het toepasselijke recht is het Turks recht, aangezien verzoekster in Turkije woont. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het verzoek beoordeeld op basis van het Turks Burgerlijk Wetboek, dat bepaalt dat onderhoudsverplichtingen bestaan voor verwanten in behoeftigheid.

Verzoekster heeft gesteld dat zij een behoefte heeft van € 580,- per maand, maar de rechtbank oordeelt dat zij onvoldoende heeft aangetoond dat zij niet in staat is om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Ondanks haar licht verstandelijke beperking en het feit dat zij vrijwilligerswerk verricht, heeft verzoekster geen bewijsstukken overgelegd die haar stelling onderbouwen. De rechtbank concludeert dat verzoekster in staat moet worden geacht om in haar eigen behoefte te voorzien en wijst het verzoek om alimentatie af. De man heeft ter zitting aangeboden om de helft van de zorgkosten te betalen, maar dit is niet vastgelegd in de beschikking.

De rechtbank heeft het verzoek om alimentatie afgewezen, waarbij de beslissing is genomen door rechter H. Dragtsma, in samenwerking met griffier M. Corver, en is uitgesproken ter openbare zitting.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 19-9336
Zaaknummer: C/09/585212
Datum beschikking: 21 april 2021

Alimentatie

Beschikking op het op 10 november 2019 ingekomen verzoek van:

[X] ,

verzoekster,
wonende te [woonplaats 1] , Turkije,
advocaat: mr. J. de Koning te Lisse.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[Y]

de man,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. J.G. Schnoor te Den Haag.

Procedure

De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift;
  • het bericht van 6 november 2020 met bijlagen van verzoekster;
  • het bericht van 3 maart 2021 met bijlagen van de man.
Op 17 maart 2021 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de advocaat van verzoekster, en de man, bijgestaan door zijn advocaat.

Feiten

  • Verzoekster is geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] . Ten tijde van indiening van het verzoekschrift was verzoekster 21 jaar oud.
  • Volgens de Basisregistratie Personen (BRP) was de man gehuwd met de moeder van verzoekster, mevrouw [moeder van Y] , tot 27 december 2000.
  • Verzoekster en de man hebben de Nederlandse nationaliteit.
  • In de BRP staat verzoekster sinds 1 januari 2017 geregistreerd als geëmigreerd naar Turkije.
  • Bij beschikking van 9 juli 2002 is de door de man te betalen bijdrage aan destijds de moeder van verzoekster bepaald op € 227,- per maand. Bij beschikking van 27 januari 2004 is deze bijdrage gewijzigd in € 200,- per maand.

Verzoek en verweer

Het verzoek van verzoekster luidt te bepalen dat de man op grond van artikel 1:392 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een bedrag van € 500,- per maand, dan wel met een door de rechtbank te bepalen bedrag, bijdraagt in de kosten van het levensonderhoud van verzoekster vanaf [geboortedatum] 2019, althans per 10 december 2019, voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert verweer dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Rechtsmacht
Nu de man in Nederland woont, komt de Nederlandse rechter op grond van artikel 3 van de Verordening (EG) nr. 4/2009 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijk recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen van 18 december 2008 (Alimentatie-verordening) rechtsmacht toe ten aanzien van het verzoek.
Toepasselijk recht
Op grond van artikel 3 Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen (Alimentatie-protocol) worden onderhoudsverplichtingen beheerst door het recht van de Staat waar de onderhoudsgerechtigde zijn gewone verblijfplaats heeft. Nu verzoekster in Turkije woont, is het Turks recht van toepassing op het verzoek ten aanzien van de alimentatie.
Alimentatie
Ontvankelijk
Op grond van artikel 364 van het Turks Burgerlijk Wetboek (TBW) is een ieder verplicht levensonderhoud te verstrekken aan zijn verwanten in opgaande en neergaande lijn en aan zijn broers en zusters die in behoeftigheid geraken als hij geen hulp verstrekt. De rechtbank acht verzoekster op grond van dit artikel ontvankelijk in het verzoek tot vaststelling van een bijdrage van haar vader.
Behoefte en behoeftigheid
Door verzoekster is gesteld dat zij een behoefte heeft van € 580,- per maand. Zij heeft een licht verstandelijke beperking en is niet in staat om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Ter zitting is namens verzoekster verklaard dat zij vrijwilligerswerk in het ziekenhuis verricht, waar zij fungeert als tolk (van Turks naar Nederlands). De voorzieningen zijn niet goed in Turkije. Zo heeft zij geen recht op een Wajong-uitkering.
Door de man is de behoeftelijst betwist op een aantal punten. Ook betwist de man dat verzoekster niet in staat is in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Door verzoekster is niet aangetoond dat ze geen aanspraak kan maken op een uitkering. Ook heeft verzoekster geen verklaringen van arbeidsongeschiktheid en sollicitatiebrieven overgelegd. Verzoekster spreekt Nederlands, Turks en Engels. Zij heeft een vaste relatie waarmee ze wil gaan samenwonen. Verder stelt de man dat het de keuze van verzoekster is om in Turkije te blijven wonen terwijl zij in Nederland betere voorzieningen heeft. Daarnaast biedt de man aan in natura voor haar te zorgen.
In het Turks recht (artikel 330 TBW) is ten aanzien van een bijdrage in de kosten van minderjarige kinderen geregeld dat vaststelling van een bijdrage geschiedt naar behoefte en draagkracht, waarbij ook rekening wordt gehouden met de eigen inkomsten van het kind. De rechtbank zal hiervan (naar analogie) uitgaan bij de bepaling van de behoeftigheid van verzoekster.
Gezien de overlegde behoeftelijst die uitgaat van de huidige situatie waarbij verzoekster haar woonlasten kan delen met haar moeder acht de rechtbank de door verzoekster gestelde behoefte van € 580,- per maand redelijk en zal daarvan uitgaan.
De rechtbank is echter van oordeel dat verzoekster onvoldoende heeft aangetoond dat zij niet in staat is om in deze eigen behoefte te kunnen voorzien. Zo is ter zitting verklaard dat verzoekster wel vrijwilligerswerk verricht. Gelet op de gemotiveerde betwisting door de man had het op de weg van verzoekster gelegen om aan te tonen en met bewijsstukken te onderbouwen dat sprake is van gegronde redenen waarom zij niet geheel of gedeeltelijk in haar eigen levensonderhoud kan (gaan) voorzien. Door verzoekster is weliswaar een verslag van een psychologisch onderzoek uit 2008 overgelegd van een schoolpsycholoog, maar verzoekster heeft enkel gesteld dat zij vanwege een licht verstandelijke beperking en een laag IQ niet in staat is te werken. Uit dit verslag, dat sterk is verouderd blijkt echter niet welke beperkingen verzoekster nu nog in het dagelijks leven ervaart, en ook niet dat hoe zij nu in haar mogelijkheden om te werken wordt beperkt. Het antwoord op die vragen is relevant omdat vast staat dat verzoekster wel vrijwilligerswerk verricht.
Gelet hierop oordeelt de rechtbank dat niet aangetoond is of aannemelijk is gemaakt dat verzoekster niet tot arbeid in staat is en gaat de rechtbank ervan uit dat zij in staat moet worden geacht om in haar eigen behoefte van € 580,- per maand te voorzien.
Naar het oordeel van de rechtbank is er dan geen sprake van een situatie dat verzoekster in behoeftigheid zal geraken als haar vader aan haar geen financiële hulp verstrekt. De rechtbank zal het verzoek daarom afwijzen.
Overigens heeft de man ter zitting aangeboden de helft van de zorgkosten van verzoekster te betalen. De rechtbank zal dit niet vastleggen, maar het staat partijen vrij om hier gebruik van te maken.

Beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. H. Dragtsma, rechter, tot stand gekomen in samenwerking met mr. M. Corver, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van
21 april 2021.