Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 april 2021 in de zaken tussen
[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres
het college van burgmeester en wethouders van Krimpenerwaard, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
2. De bestreden besluiten berusten op verweerders standpunt dat eiseres opgevraagde informatie niet volledig, en na geboden hersteltermijn evenmin alsnog, heeft verstrekt. Eiseres heeft bovendien de inlichtingenplicht geschonden, waardoor het recht op bijstand in de periode van 9 september 2013 tot en met 31 december 2017 en van 1 januari 2018 tot en met 31 oktober 2018 niet kon worden vastgesteld. Eiseres heeft volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat zij desondanks wel aanspraak zou hebben gehad op (aanvullende) bijstand. Verweerder was daarom verplicht het recht op bijstand over genoemde perioden in te trekken en de ten onrechte betaalde bijstand terug te vorderen.
3. Eiseres heeft verweerders standpunten gemotiveerd bestreden.
4. De rechtbank overweegt met betrekking tot de aan de orde zijnde beroepen het volgende.
Beroep 19/27554.1 Het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv) heeft eiseres met ingang van 1 februari 2018 een uitkering op grond van de Wet Arbeidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toegekend. Die toekenning betekent dat eiseres met terugwerkende kracht vanaf die datum niet langer aanspraak heeft op bijstand op grond van de Pw. Verweerders besluit het recht van eiseres op bijstand per 24 oktober 2018 op te schorten, heeft hierdoor geen betekenis meer en de beoordeling van dat besluit in beroep is daarom niet meer nodig. Eiseres heeft ter zitting van 14 februari 2020 in dit licht ook erkent dat zij bij die beoordeling niet langer procesbelang heeft. De rechtbank zal daarom het beroep met nummer SGR 19/2755 niet-ontvankelijk verklaren.
Beroep 19/27534.2 De rechtbank stelt vast dat ook het besluit tot intrekking (na opschorting) van het recht op bijstand per 24 oktober 2018 na de toekenning van de Wajong-uitkering geen betekenis meer heeft. Dat besluit behoeft hier daarom ook geen verdere bespreking. Het in dit beroep bestreden besluit omvat echter ook nog de intrekking van het recht op bijstand over de periode van 1 februari 2018 tot en met 31 oktober 2018 en de terugvordering van een bedrag van € 8.946,60. Door de toekenning van de Wajong-uitkering heeft eiseres met terugwerkende kracht per 1 februari 2018 geen aanspraak meer op bijstand. Na de toekenning van de Wajong-uitkering is een nieuwe vordering ontstaan, die echter door verrekening is teniet gegaan. Het Uwv heeft de Wajong-uitkering over deze periode immers rechtstreeks aan verweerder betaald. Daarom is terugvordering over deze periode niet meer nodig. Het in dit beroep bestreden besluit heeft hierdoor echter voor een groot gedeelte (de hiervoor genoemde periode) geen geldige grondslag meer. Het beroep is daarom in zoverre gegrond.
4.3 De oorspronkelijke intrekking van het recht op bijstand en de terugvordering omvatte ook nog de maand januari 2018. De rechtbank zal die maand hieronder betrekken bij de bespreking van het beroep met nummer SGR 19/8110. In dat beroep is de intrekking van het recht op bijstand en terugvordering over de periode van 9 september 2013 tot en met 31 december 2017 aan de orde. De maand januari 2018 sluit aan op deze periode en kan gelijk met de beoordeling van eerdergenoemd tijdvak worden meegenomen.
Beroep 19/81104.4 Verweerder heeft het recht op bijstand over de periode van 9 september 2013 tot en met 31 december 2017 ingetrokken en van eiseres € 66.191,- bruto teruggevorderd, op de grond dat zij de inlichtingenplicht heeft geschonden, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Op dezelfde grondslag heeft verweerder het recht op bijstand over de maand januari 2018 ingetrokken en de betaalde bijstand teruggevorderd.
4.5 De rechtbank stelt vast dat eiseres in bezwaar en beroep aanvullende financiële informatie heeft overgelegd. De rechtbank heeft de gemachtigde van verweerder op de zitting van 21 januari 2021 daarom gevraagd of met deze aanvullende informatie het recht op bijstand in de van belang zijnde periode wel kan worden vastgesteld. Verweerder heeft bevestigd dat dit het geval is. Eiseres heeft volgens verweerder met die aanvulling immers aannemelijk gemaakt dat zij, ondanks de schending van de inlichtingenplicht, over het bewuste tijdvak aanspraak had op bijstand. Partijen zijn het er ter zitting ook over eens geworden dat die aanspraak op bijstand zodanig is dat eiseres verweerder over het in geding zijnde tijdvak een bedrag van € 2.750,- bruto aan te veel ontvangen bijstand terug moet betalen. Het recht op bijstand moet daarom in die zin worden herzien.
4.6 De beroepen met nummers 19/2753 en 19/8110 zijn dus gegrond. De bestreden besluiten II en III moeten worden vernietigd, omdat deze niet langer berusten op een deugdelijke grondslag. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zelf in de zaak te voorzien, zoals hierna in het dictum van deze uitspraak aangegeven.
5. Er is, nu partijen ter zitting hebben aangegeven hun eigen kosten te zullen dragen, geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
- verklaart het beroep met reg. nr. 19/2755 niet-ontvankelijk;
- verklaart de beroepen met reg. nr. 19/1753 en reg. nr. 19/8110 gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 29 maart 2019 (bestreden besluit II) en van
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten, in die zin