ECLI:NL:RBDHA:2021:4469

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2021
Publicatiedatum
30 april 2021
Zaaknummer
AWB 20/4783
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan en heroverweging van een in rechte vaststaand besluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 maart 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over het rechtmatig verblijf van een eiser met de Marokkaanse nationaliteit. De eiser had een aanvraag ingediend voor een document op basis van artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000, waarin hij rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan wilde aantonen. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die stelde dat de eiser geen omgang had met zijn minderjarige dochter, die de Nederlandse nationaliteit heeft, en derhalve geen zorgtaken verrichtte. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de verblijfsvergunning van de eiser in 2014 in rechte vaststond en dat de eiser niet tijdig had verzocht om heroverweging van deze intrekking na het arrest Chavez-Vilchez van het Hof van Justitie van de Europese Unie. De rechtbank volgde de staatssecretaris in zijn standpunt dat de eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf, aangezien hij geen daadwerkelijke zorgtaken voor zijn dochter verrichtte. De rechtbank verwierp ook de argumenten van de eiser met betrekking tot de schending van zijn rechten onder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), met name artikel 3 en artikel 8, en concludeerde dat de staatssecretaris terecht had afgezien van het horen van de eiser in bezwaar. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en legde geen proceskostenveroordeling op.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/4783

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 maart 2021 in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. G.E.M. Later),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.E.M. van Wingerden).

Procesverloop

In het besluit van 15 januari 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen.
In het besluit van 15 mei 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via Skypeverbinding plaatsgevonden op 11 februari 2021
.Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1975 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Hij was in het bezit van een reguliere verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Verweerder heeft die vergunning echter in 2014 met terugwerkende kracht ingetrokken. De intrekking staat in rechte vast.
2. Op 14 augustus 2019 heeft eiser een aanvraag ingediend tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9 van de Vw 2000, waaruit een afgeleid verblijfsrecht blijkt op grond van artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en het arrest Chavez-Vilchez van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 10 mei 2017 (ECLI:EU:C:2017:354). Eiser beoogt verblijf bij zijn minderjarige dochter, die de Nederlandse nationaliteit heeft.
3. Verweerder heeft de aanvraag in het primaire besluit afgewezen, onder meer omdat uit de door eiser ingediende stukken blijkt dat hij geen omgang met het kind heeft en geen zorgtaken verricht. In bezwaar heeft verweerder de afwijzing gehandhaafd.
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft daartoe – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Gelet op het arrest Chavez-Vilchez moet de intrekking in 2014 van zijn verblijfsvergunning worden heroverwogen nu daar geen toets aan artikel 20 van het VWEU heeft plaatsgevonden. Dat eiser niet direct na het arrest Chavez-Vilchez om heroverweging heeft verzocht, werpt verweerder hem ten onrechte tegen. Voorts stelt eiser dat hij ook nu een geslaagd beroep op dit arrest kan doen. Hem kan in dat kader niet worden tegengeworpen dat hij geen zorgtaken verricht nu zijn ex (de moeder van de dochter) de omgang tussen hem en zijn dochter frustreert. Er is bovendien sprake van een afhankelijkheidsrelatie. Tot slot stelt eiser dat verweerder ten onrechte niet heeft getoetst aan artikel 3 en artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
5. Vereerder heeft gemotiveerd op de beroepsgronden gereageerd.
6. Op de specifieke argumenten van partijen gaat de rechtbank hierna in, voor zover dat nodig is.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
Heroverweging van de in rechte vaststaande intrekking uit 2014
7.1
Het betoog van eiser dat het besluit omtrent de intrekking van de verblijfsvergunning herzien moet worden, volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft hierbij terecht verwezen naar het arrest Kühne en Heitz van het Hof van 13 januari 2014 (C-453/00). Eén van de voorwaarden voor een geslaagd beroep op heroverweging van een in rechte vaststaand besluit is dat eiser zich onmiddellijk nadat hij van nieuwe rechtspraak kennis heeft genomen moet wenden tot het bestuursorgaan. Het arrest Chavez-Vilchez is uitgesproken op 10 mei 2017. De nu voorliggende aanvraag heeft eiser op 15 augustus 2019 ingediend. Nu meer dan twee jaar tussen het arrest en de indiening van de aanvraag zit, kan niet meer worden gesproken van het zich onmiddellijk wenden tot het bestuursorgaan. Bovendien heeft eiser geen andere bijzondere omstandigheden aangevoerd op basis waarvan er alsnog dient te worden overgegaan tot heroverweging. Gelet hierop hoeft alles wat eiser verder in dit kader heeft aangevoerd, geen bespreking meer.
De huidige aanvraag voor een artikel 9-document
7.2
Uit het arrest Chavez-Vilchez volgt dat artikel 20 van het VWEU zich verzet tegen nationale maatregelen die tot gevolg hebben dat EU-burgers het effectieve genot wordt ontzegd van de belangrijkste aan hun status van EU-burger ontleende rechten. Een dergelijke situatie ontstaat wanneer een onderdaan van een derde land het recht wordt ontzegd te verblijven in een lidstaat waar zijn minderjarige kinderen, die staatsburger zijn van die lidstaat en te zijnen laste komen, verblijven.
Verweerder heeft hieraan in het beleid nadere invulling gegeven. Paragraaf B10/2.2. van de Vreemdelingencirculaire 2000 vermeldt de voorwaarden voor rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder e, van de Vw 2000. Een van deze voorwaarden is:
[…]
“c. de vreemdeling verricht al dan niet gezamenlijk met de andere ouder daadwerkelijke zorgtaken ten behoeve van het minderjarige kind;
[…]
Ad c.
- De IND verstaat onder zorgtaken ook opvoedingstaken.
- De IND merkt zorg- en/of opvoedingstaken met een marginaal karakter niet aan als daadwerkelijke zorgtaken ten behoeve van het minderjarige kind, tenzij het marginale karakter van de zorg- en/of opvoedingstaken de vreemdeling niet is aan te rekenen. Dit wordt de vreemdeling niet aangerekend als hij/zij kan aantonen dat de andere ouder de omgang met het kind frustreert.”
7.3
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser ook ten tijde van de besluitvorming in deze zaak geen geslaagd beroep op het arrest Chavez-Vilchez kon doen. Niet in geschil is dat er geen omgang tussen eiser en zijn dochter bestaat. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat dit hem niet kan worden tegengeworpen omdat er sprake is van frustratie door zijn ex. In de beschikking van 3 september 2019 (zaaknummer C/18/191843 / FA RK 19-1230) – die eiser zelf heeft overgelegd – heeft de civiele kamer van de rechtbank Noord-Nederland immers geoordeeld dat zij in het leven van de dochter geen ruimte ziet voor een rol van eiser en dat de dochter zelf geen behoefte heeft aan contact met hem. Verweerder heeft eiser dus terecht tegengeworpen dat hij geen zorgtaken voor zijn dochter verricht. Dit betekent dat alles wat eiser voor het overige heeft aangevoerd, waaronder de gestelde afhankelijkheidsrelatie, geen bespreking behoeft.
Artikel 3 van het EVRM
7.4
Voorts slaagt het beroep van eiser op artikel 3 van het EVRM niet. De vraag of eiser al dan niet terug kan naar zijn land van herkomst omdat hij daar een reëel risico loopt op behandeling in strijd met die bepaling, gaat buiten deze procedure om. De nu voorliggende zaak betreft immers een aanvraag voor een verblijfsdocument op grond van het Unierecht, terwijl wat eiser stelt bij uitstek thuishoort in de asielprocedure.
Artikel 8 van het EVRM
7.5
Ook het beroep van eiser op artikel 8 van het EVRM kan niet slagen. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 20 januari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:179), blijkt dat de afgifte van een document als bedoeld in artikel 9 van de Vw 2000 geen verdere strekking heeft dan dat het bestaan van rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan wordt bevestigd. Een beroep op artikel 8 van het EVRM kan dus niet leiden tot afgifte van het gevraagde document. Het beroep van eiser ter zitting op de uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:567) kan niet tot een ander oordeel leiden. Uit deze uitspraak volgt slechts dat verweerder in procedures zoals deze de bevoegdheid heeft om ambtshalve te beoordelen of een vreemdeling aanspraak heeft op een reguliere verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM en niet dat verweerder daartoe ook verplicht is. Als eiser zijn aanspraak op verblijf met het oog op artikel 8 van het EVRM beoordeeld wenst te zien, moet hij een daartoe strekkende aanvraag indienen.
Hoorplicht
7.6
Wat betreft het betoog van eiser dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden, overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling mag verweerder met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht van horen afzien indien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de inhoud van het primaire besluit en wat daartegen in bezwaar is aangevoerd, doet een dergelijke situatie zich hier voor en heeft verweerder kunnen afzien van horen. Dat niet op voorhand valt uit te sluiten dat eiser tijdens een hoorzitting nieuwe gezichtspunten naar voren kan brengen die tot gegrondverklaring van het bezwaar zouden kunnen leiden, doet daaraan niet af, omdat verweerder de beslissing om van horen af te zien dient te nemen op grond van wat in het bezwaarschrift is gesteld.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, rechter, in aanwezigheid van mr. N.J.P. Deventer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.