ECLI:NL:RBDHA:2021:4615

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2021
Publicatiedatum
4 mei 2021
Zaaknummer
592298/HA ZA 20-450
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van een lening tussen vader en ex-schoonzoon

Op 26 april 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een civiele zaak tussen een eiser en een gedaagde, waarbij de eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.M. Thomas, een vordering tot terugbetaling van een lening heeft ingesteld tegen de gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.J. Meijer. De zaak betreft een bedrag van € 56.040,21 dat door de eiser op 6 september 2018 is overgemaakt naar de gemeenschappelijke bankrekening van zijn dochter en de gedaagde, die op dat moment de partner van de dochter was. De eiser vordert de helft van dit bedrag terug van de gedaagde, ondanks het ontbreken van een schriftelijke leningsovereenkomst.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft de gedaagde verklaard dat de lening buiten hem om is geregeld en dat het bedrag is gebruikt om een (rest)schuld af te lossen van een woning die de dochter en hij in 2018 hebben verkocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser het bedrag heeft geleend aan de dochter en de gedaagde, en dat de afspraken tussen de dochter en de gedaagde niet relevant zijn voor de vordering van de eiser.

De rechtbank heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 28.020 aan de eiser, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 17 januari 2020. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat beide partijen hun eigen kosten dragen. De vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten is afgewezen, omdat de gedaagde een privé persoon is en er geen bewijs was van een aanmaning met een termijn van veertien dagen. Deze mondelinge uitspraak is gedaan door mr. A.C. Bordes en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

proces-verbaal

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/592298/HA ZA 20-450
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 26 april 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1],
eiser,
advocaat mr. A.M. Thomas te Alkmaar,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2],
gedaagde,
advocaat mr. M.J. Meijer te Haarlem.
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 28 april 2020, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 26 april 2021. Verschenen zijn [eiser] bijgestaan door zijn advocaat en [gedaagde], bijgestaan door zijn advocaat.
1.2.
Na de mondelinge behandeling heeft de rechtbank met toepassing van artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ter zitting mondeling uitspraak gedaan. Van het verhandelde ter zitting is apart proces-verbaal opgemaakt.

2.De beslissing

De rechtbank:
2.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 28.020 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 januari 2020 tot aan de dag der algehele betaling;
2.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
2.3.
wijst af het meer of anders gevorderde;

3.De beoordeling

3.1.
[eiser] heeft op 6 september 2018 een bedrag van € 56.040,21 overgemaakt op de gemeenschappelijke bankrekening van zijn dochter (hierna de dochter) en [gedaagde] met als omschrijving “lening”. [eiser] vordert de helft van dit bedrag van [gedaagde]. [gedaagde] was op het moment dat het bedrag werd overgemaakt de partner van de dochter. Er is geen leningsovereenkomst getekend. Eveneens op 6 september 2018 is van de gemeenschappelijke bankrekening van de dochter en [gedaagde] het bedrag van € 56.040,21 betaald aan Defam met als omschrijving “contract nr […]”. [gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling verteld dat deze lening buiten hem om is geregeld. Hij heeft ook verteld dat de dochter en hij met dit bedrag een (rest)schuld hebben afgelost in verband met een woning die zij in 2018 hebben verkocht.
3.2.
Op 17 september 2018 hebben de dochter en [gedaagde] ook een woning gekocht en geleverd gekregen, deels gefinancierd met een geldlening van Achmea en deels met eigen geld. Op de afrekening van de notaris is opgenomen een bedrag van € 57.200 als van partijen ontvangen.
3.3.
In 2019 zijn de dochter en [gedaagde] uit elkaar gegaan. De woning is aan de dochter toegedeeld en de dochter heeft de geldlening bij Achmea overgenomen. [gedaagde] is door Achmea uit de hoofdelijkheid voor de geldlening ontslagen.
3.4.
Voor deze procedure is van belang dat [eiser] door het overmaken van het bedrag van € 56.040,21 op de gemeenschappelijke rekening van de dochter en [gedaagde] dit bedrag heeft geleend aan de dochter en [gedaagde]. In de conclusie van antwoord staat ook dat de dochter en [gedaagde] dit bedrag van [eiser] hebben geleend.
Wat tussen de dochter en [gedaagde] mogelijk is afgesproken over de terugbetaling van deze geldlening is niet relevant voor [eiser] in zijn verhouding tot [gedaagde]. Daar staat hij buiten. [gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling ook bevestigd dat [eiser] niet betrokken was bij de afspraken tussen hem en de dochter op het moment dat partijen uit elkaar gingen. De advocaat van [gedaagde] heeft nog gezegd dat de dochter mede namens haar vader de afspraken heeft gemaakt, maar hij heeft dat onvoldoende toegelicht, zodat daar geen rekening mee kan worden gehouden. Dit betekent dat [gedaagde] zelf met de dochter moet regelen dat hij van haar krijgt wat hij aan [eiser] moet betalen als hij daar met de dochter afspraken over heeft gemaakt.
3.5.
[eiser] vordert de wettelijke rente vanaf 27 juni 2019. Dat is dertig dagen nadat hij in een brief het geleende bedrag van [gedaagde] heeft gevorderd. Als er geen afspraken over zijn gemaakt moet een lening worden terugbetaald binnen zes weken nadat daarom is gevraagd. Als dan niet is betaald, moet de schuldenaar ook nog in gebreke worden gesteld. Dat is pas gebeurd bij brief van 7 januari 2020, waarbij een termijn van tien dagen is gegeven. Dit betekent dat [gedaagde] pas wettelijke rente verschuldigd is vanaf 17 januari 2020.
3.6.
[eiser] heeft nog de betaling van buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. [gedaagde] is een privé persoon. Dat betekent dat hij alleen buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is als hij een brief heeft gekregen waarin hem een termijn is gegeven om te betalen van veertien dagen na ontvangst van de brief. Deze brief zit niet in het dossier. Daarom is de vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten afgewezen.
3.7.
Deze procedure betreft een geschil in de familiesfeer, namelijk tussen vader en ex-schoonzoon. Dit vindt de rechtbank een reden om de proceskosten te compenseren. Dat betekent dat beide partijen hun eigen proceskosten moeten betalen.
Deze mondelinge uitspraak is gedaan door mr. A.C. Bordes, rechter, en in het openbaar uitgesproken in de aanwezigheid van de griffier, waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal dat is verzonden op 30 april 2021.
WAARVAN PROCES-VERBAAL