ECLI:NL:RBDHA:2021:4689
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake verblijfsvergunning asiel door vertrek met onbekende bestemming
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 april 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van een verblijfsvergunning asiel. De eiser, die stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben, heeft tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld. Dit besluit, genomen op 9 maart 2021, hield in dat de aanvraag niet in behandeling werd genomen omdat Slovenië verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening.
Tijdens de zitting op 31 maart 2021 is de eiser niet verschenen, terwijl de gemachtigde van de Staatssecretaris wel aanwezig was. De rechtbank heeft ambtshalve de vraag onderzocht of de eiser nog procesbelang had bij het beroep, gezien het feit dat hij op 12 maart 2021 met onbekende bestemming is vertrokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bewijs was dat de eiser of zijn gemachtigde nog contact met elkaar onderhielden.
De rechtbank concludeert dat, aangezien de eiser met onbekende bestemming is vertrokken en niet heeft laten weten dat hij nog in Nederland verblijft en prijs stelt op bescherming, er geen rechtens te beschermen belang meer is. Daarom heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na bekendmaking.