ECLI:NL:RBDHA:2021:4689

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2021
Publicatiedatum
6 mei 2021
Zaaknummer
NL21.3596
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake verblijfsvergunning asiel door vertrek met onbekende bestemming

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 april 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van een verblijfsvergunning asiel. De eiser, die stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben, heeft tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld. Dit besluit, genomen op 9 maart 2021, hield in dat de aanvraag niet in behandeling werd genomen omdat Slovenië verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening.

Tijdens de zitting op 31 maart 2021 is de eiser niet verschenen, terwijl de gemachtigde van de Staatssecretaris wel aanwezig was. De rechtbank heeft ambtshalve de vraag onderzocht of de eiser nog procesbelang had bij het beroep, gezien het feit dat hij op 12 maart 2021 met onbekende bestemming is vertrokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bewijs was dat de eiser of zijn gemachtigde nog contact met elkaar onderhielden.

De rechtbank concludeert dat, aangezien de eiser met onbekende bestemming is vertrokken en niet heeft laten weten dat hij nog in Nederland verblijft en prijs stelt op bescherming, er geen rechtens te beschermen belang meer is. Daarom heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.3596

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J. de Jong),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Remerie).

ProcesverloopBij besluit van 9 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser

tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling
genomen op de grond dat Slovenië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de voorlopige voorziening
NL21.3597, plaatsgevonden op 31 maart 2021 in Dordrecht. Eiser is, met bericht van
verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn
gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum eiser].
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Op 19 januari 2021 heeft Nederland bij Slovenië een terugnameverzoek gedaan. Slovenië heeft dit verzoek aanvaard.
3. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser procesbelang heeft bij het beroep.
3.1.
Als blijkt dat een vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken zonder aan
verweerder te laten weten waar hij verblijft, wordt er in beginsel van uitgegaan dat die
vreemdeling geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in
Nederland. Dit is slechts anders als een vreemdeling laat weten dat hij contact onderhoudt
met zijn gemachtigde en dus nog prijs stelt op deze bescherming. Dit impliceert dat de
gemachtigde weet dat een vreemdeling nog in Nederland verblijft, waar hij verblijft en
met de vreemdeling contact heeft over de verdere voortgang van de procedures en de keuzes
die in dit kader moeten worden gemaakt (zie de uitspraak van de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:579).
3.2.
Verweerder heeft de rechtbank bij bericht van 17 maart 2021 te kennen gegeven dat
eiser op 12 maart 2021 met onbekende bestemming is vertrokken. Daarbij is verwezen naar
een uitdraai van een melding in het systeem van verweerder dat eiser voor de vertrektermijn
met onbekende bestemming is vertrokken. Niet is gebleken dat de gemachtigde van eiser op
dit moment nog contact met eiser onderhoudt. Eiser en diens gemachtigde zijn niet ter
zitting verschenen en hebben ook niet laten weten dat eiser ondanks genoemde melding nog
in Nederland verblijft en prijs stelt op de door hem aanvankelijk in Nederland gezochte
bescherming. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser geen rechtens te beschermen
belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden
besluit.
4. Het beroep moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.R. de Man, griffier.
De uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.