ECLI:NL:RBDHA:2021:4693

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 mei 2021
Publicatiedatum
6 mei 2021
Zaaknummer
NL21.4452
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Algerijnse eiser afgewezen als kennelijk ongegrond, maar motiveringsgebrek in besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 mei 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Algerijnse eiser. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij problemen heeft met de Algerijnse autoriteiten naar aanleiding van zijn deelname aan demonstraties. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris de identiteit van de eiser geloofwaardig had bevonden, maar dat de gestelde problemen met de autoriteiten niet geloofwaardig waren. De rechtbank heeft het bestreden besluit van de Staatssecretaris vernietigd vanwege een motiveringsgebrek, maar de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten. Dit betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag blijft staan, omdat de rechtbank van mening is dat de eiser niet heeft aangetoond dat Algerije niet als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft de proceskosten van de eiser toegewezen aan de Staatssecretaris, vastgesteld op € 1.068,-. De uitspraak is openbaar gedaan en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.4452

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.M. Polman),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.P. Gaal – de Groot).

Procesverloop

Bij besluit van 23 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser
tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene
procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL21.4453,
plaatsgevonden op 29 april 2021 in Dordrecht. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn
gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam tolk] . Verweerder heeft zich, via een skype
verbinding, laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Algerijnse nationaliteit te hebben.
Op 15 oktober 2019 heeft hij een asielaanvraag ingediend. Hieraan legt hij - kort
samengevat - ten grondslag dat hij vanwege zijn deelname aan demonstraties onterecht is
veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeven jaren door de militaire
rechtbank in Algerije. Eiser vreest bij terugkeer te worden opgepakt.
2. Het asielrelaas bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- problemen autoriteiten naar aanleiding van deelname demonstratie.
Verweerder heeft in het bestreden besluit de nationaliteit en herkomst van eiser
geloofwaardig bevonden. Eisers identiteit en gestelde problemen met de autoriteiten naar
aanleiding van deelname aan demonstraties heeft verweerder in het bestreden besluit niet geloofwaardig bevonden. Daarnaast heeft verweerder Algerije als veilig land van herkomst
beschouwt en heeft eiser volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat dit in zijn geval
niet zo is. Om die reden heeft verweerder de asielaanvraag afgewezen als kennelijk
ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) in samenhang met
artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw.
3. Verweerder heeft ter zitting te kennen gegeven dat eisers identiteit alsnog
geloofwaardig wordt bevonden. Reden hiervoor is dat, indien eiser zijn identiteit niet door
middel van identificerende documenten aannemelijk kan maken, aan de hand van zijn
verklaringen moet worden getoetst of kan worden uitgegaan van de geloofwaardigheid van
dit relevante element. Verweerder heeft in het bestreden besluit nagelaten om aan de hand
van de verklaringen te toetsen of eisers identiteit aannemelijk is, zodat sprake is van een
motiveringsgebrek op grond van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Het bestreden besluit moet dan ook worden vernietigd. Het beroep zal gelet daarop gegrond
worden verklaard.
4. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of aanleiding bestaat om op
grond van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het
vernietigde besluit in stand te laten. De rechtbank is van oordeel dat hiertoe inderdaad
aanleiding bestaat en overweegt daarover het volgende.
5. Eiser betoogt dat zijn problemen met de Algerijnse autoriteiten ten onrechte
ongeloofwaardig zijn bevonden.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank wordt eiser niet ten onrechte niet gevolgd in de
gestelde problemen met de Algerijnse autoriteiten. Daartoe werpt verweerder eiser niet ten
onrechte tegen dat de informatie uit het vonnis ongerijmdheden bevat, waardoor niet van de
geloofwaardigheid ervan kan worden uitgegaan. Het vonnis dateert van 14 augustus 2019.
In het vonnis staat dat eiser is veroordeeld voor het verstoren van de militaire rechtbank en
het niet naleven van het verkiezingsbesluit van 12 december 2019. Dit zou betekenen dat
eiser is veroordeeld voor het niet naleven van een verkiezingsbesluit dat nog niet in werking
is getreden. Het bevreemdt ook dat het de militaire rechtbank is geweest die uitspraak heeft
gedaan en dat eiser, gelet op de in het vonnis genoemde artikelen, misdrijven ten laste zijn
gelegd die zien op gedeserteerde soldaten die in het buitenland verblijven. Naast dat dit niet
rijmt met hetgeen waarvoor eiser stelt te worden vervolgd, namelijk deelname aan
demonstraties, is dit vooral opmerkelijk omdat eiser door zijn slechte zicht stelt te zijn
vrijgesteld van de dienstplicht en dus nooit als beroepsmilitair heeft gediend. De door eiser
overgelegde brief van Vluchtelingenwerk Nederland van 9 april 2021, waarin een vraag
werd gesteld over arrestaties, beoordeling en bestraffing van demonstranten door militaire
rechtbanken, maakt dit niet anders. Uit de overgelegde brief en daarbij behorende bijlagen
blijkt in ieder geval niet dat de militaire rechtbanken ook individuen zoals eiser berechten of
dat zij zich buigen over niet militaire zaken, zoals van eiser. Uit het US Department of State:
2020 Country Reports on Human Rights Practices: Algeria, van 30 maart 2021 blijkt dat er
gevallen bekend zijn waarin mensen onder vage bepalingen zoals ‘het aanzetten tot een
gewapende bijeenkomst’ of ‘beledigen van een overheidslichaam’ zijn opgepakt en in
voorarrest hebben gezeten, maar niet dat zij zijn berecht door een militaire rechtbank.
Bovendien is eiser dit ook niet ten laste gelegd. De voorbeelden die in de brief en bijlagen
zijn aangehaald, zien op veroordelingen door militaire rechtbanken van personen met een
onderscheidende rol, zoals een voormalig parlementariër en activist, die is beschuldigd van samenzwering tegen het staatsgezag. Eiser heeft daarentegen verklaard dat hij net zoals alle
andere miljoenen mensen vrij meeliep, zonder spandoek, en dat hij geen organisator of
leider was. Ook is hij geen lid van een politieke partij en stemt hij niet. Eiser heeft ook
verder niet aannemelijk gemaakt waarom de autoriteiten hem persoonlijk zouden willen
vervolgen. Dat eiser in de plaats van zijn dochter is vervolgd omdat hij in april 2019 tegen
de Gendarmerie heeft geroepen dat hij ook aan demonstraties meedoet en op een ‘toon’
heeft gedreigd een filmpje op Youtube te zetten indien zijn dochter niet werd vrijgelaten en
toen in de ogen van de officier zag dat hij uit was op een wraakactie, wordt niet gevolgd.
Dat de Gendarmerie daarom uit is op wraak rijmt niet met de omstandigheid dat eiser in de
periode van april 2019 tot augustus 2019 niets heeft vernomen van de autoriteiten en dat zijn
vrouw en dochter (tot op hede)n geen problemen met de autoriteiten hebben ondervonden
(pagina 18, 20, nader gehoor). Hierdoor is het onaannemelijk dat eiser persoonlijk in de
negatieve belangstelling staat van de Algerijnse autoriteiten.
4.2.
Het bevreemdt ook dat eiser in het ‘veilig land gehoor’ enkel verklaart over zijn
deelname aan de tweede demonstratie en niets zegt over de deelname aan de andere
demonstraties. Op de vraag waarom hij de antecedentenverklaring niet heeft ondertekend,
verklaart eiser samengevat dat hij deze keer meedeed aan een demonstratie en daarom nu
onterecht een strafblad heeft. Op de vraag wanneer de demonstratie plaatsvond, verklaart
eiser dat hij de eerste demonstratie niet heeft bijgewoond en dat hij bij de tweede
demonstratie er voor 70% bij was. Eiser heeft het in zijn verklaringen niet over
demonstraties, terwijl hij in het nader gehoor verklaart dat hij in de periode van eind februari
2019 tot augustus 2019 aan minimaal tien demonstraties heeft deelgenomen. De
overgelegde foto’s zijn volgens eiser gemaakt tijdens de eerste en de tweede demonstratie,
terwijl eiser verklaart dat hij en zijn familie niet deelnamen aan de eerste demonstratie. Met
deze foto’s wordt de onduidelijkheid over de wisselende verklaringen over deelname(s) dus
niet weggenomen.
4.3.
Voor zover eiser stelt dat Algerije onder meer door het corrupte rechtssysteem geen
rechtsstaat is, waarin – zo begrijpt de rechtbank – ook straffen kunnen worden opgelegd om
alleen maar te bereiken wat de autoriteiten willen en het voor eiser niet mogelijk dan wel
zinloos is om bescherming te vragen van de Algerijnse autoriteiten, verwijst de rechtbank
naar het voorgaande, waaruit volgt dat de gestelde problemen waarvoor eiser bescherming
zou willen vragen niet ten onrechte ongeloofwaardig zijn bevonden. Daarnaast heeft
verweerder Algerije aangemerkt als veilig land van herkomst. In de brief van verweerder
aan de Tweede Kamer van 11 oktober 2016 is Algerije aangemerkt als een veilig land van
herkomst, met uitzondering van LHBTI’s en personen die via media of op internet kritiek
hebben geuit op de autoriteiten. Op 11 juni 2018 heeft een herbeoordeling plaatsgevonden
en is deze aanwijzing voortgezet. Ten aanzien van Algerije bestaat het rechtsvermoeden dat
vreemdelingen uit Algerije geen internationale bescherming behoeven, omdat de nationale
autoriteiten hen effectieve bescherming bieden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State (Afdeling) heeft in de uitspraak van 10 januari 2020,
ECLI:NL:RVS:2020:45, dit algemeen rechtsvermoeden opnieuw bevestigd. Daarom ligt het
op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat Algerije vanwege zijn specifieke situatie
niet kan worden aangemerkt als veilig land van herkomst. Hierbij geldt een hoge drempel.
Eiser is hierin niet geslaagd.
4.4.
De enkele stelling dat het geen zin heeft om bescherming van de autoriteiten in te
roepen omdat de autoriteiten het vonnis hebben gewezen, is onvoldoende. Op de vervolgvragen vervolgvragen die eiser zijn gesteld over klagen bij de hogere autoriteiten of andere instanties verklaart eiser zonder nadere onderbouwing dat het geen zin heeft om zich bij hen te beklagen. Eiser is niet bijgestaan door een advocaat, omdat hij toen hij zag dat hij zevenjaar onvoorwaardelijke straf had gekregen niet dacht aan het inschakelen van een advocaat. Ook is eiser niet in beroep gegaan, omdat volgens hem het doel van de autoriteiten was om hem op te pakken en er dus niet viel te praten. Hieruit blijkt niet dat het voor eiser niet mogelijk is geweest om een advocaat in te schakelen of om in beroep te gaan. De rechtbank acht het eerder opmerkelijk dat eiser geen van beide heeft gedaan nu het vonnis allerlei ongerijmdheden bevat.
Conclusie
5. De conclusie is dat aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft omdat
verweerder ter zitting heeft erkend dat verweerder in het bestreden besluit heeft nagelaten
om aan de hand van eisers verklaringen te toetsen of eisers identiteit aannemelijk is, en
verweerder eisers identiteit alsnog geloofwaardig acht. Het bestreden besluit moet daarom
worden vernietigd. De rechtsgevolgen van het bestreden besluit blijven echter in stand
omdat verweerder niet ten onrechte de door eiser gestelde problemen met de Algerijnse
autoriteiten ongeloofwaardig acht.
6. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 1). Indien aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.V. van Baaren, rechter, in aanwezigheid van mr. P.R. de Man, griffier.
De uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.