ECLI:NL:RBDHA:2021:4703

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 mei 2021
Publicatiedatum
6 mei 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 7584
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag urgentieverklaring en beroep ongegrond in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 mei 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en het college van Burgemeester en Wethouders van Westland. De eiser, die samen met zijn vrouw en twee minderjarige kinderen in een klein appartement woont, had een aanvraag voor een urgentieverklaring ingediend, die eerder was afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de afwijzing van de aanvraag op juiste gronden was gebaseerd, met name omdat er geen urgent huisvestingsprobleem aanwezig was. De rechtbank oordeelde dat de situatie van de eiser niet uitzonderlijk genoeg was om toepassing te geven aan de hardheidsclausule, en dat de verweerder in redelijkheid had kunnen besluiten om de aanvraag af te wijzen. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de Huisvestingsverordening en de beperkte ruimte voor uitzonderingen in het licht van de woningnood in de regio.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/7584

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 mei 2021 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel),
en

Het college van Burgemeester en Wethouders van Westland, verweerder

(gemachtigde: H. den Besten- van der Elst).

Procesverloop

Bij besluit van 26 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 3 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 april 2021 door middel van een Skypeverbinding. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser woont sinds 2014 in een tweekamerappartement van 46 m² aan de [kade] [huisnummer] te [plaats]. Eiser woont hier samen met zijn vrouw en zijn twee minderjarige kinderen, die op [geboortedag 1] 2018 en [geboortedag 2] 2020 zijn geboren. Na de geboorte van zijn eerste kind heeft eiser een urgentieverklaring aangevraagd om met voorrang een andere woning te verkrijgen. De aanvraag is middels het besluit van 15 november 2018 afgewezen. Op 27 januari 2020, in de periode dat eisers vrouw in verwachting was van hun tweede kind, heeft eiser voor de tweede maal een urgentieverklaring aangevraagd. Ook deze aanvraag is middels het besluit van 26 maart 2020 afgewezen. In bezwaar heeft verweerder de afwijzing gehandhaafd.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder verwezen naar het advies van de commissie voor de bezwaarschriften van de gemeente Westland. Naar het oordeel van verweerder doen zich een aantal van de in artikel 4:5 van de Huisvestingsverordening Westland 2019 (de Huisvestingsverordening) genoemde weigeringsgronden voor. Er is namelijk geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem (b) en het aan de aanvraag ten grondslag liggende huisvestingsprobleem kan niet of in onvoldoende mate opgelost worden met verhuizing naar een zelfstandige woonruimte of een ándere zelfstandige woonruimte (g). Deze weigeringsgronden zijn verder uitgewerkt in de Nadere regels urgentieverklaringen Westland 2019 (de Nadere regels). Naar het oordeel van verweerder is er geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem nu zich feitelijk gezien dezelfde situatie voordoet als in 2018. Het verschil is dat de gezinssamenstelling nu bestaat uit een gezin met twee kinderen, in plaats van één kind. Eiser heeft kunnen voorzien dat de woning, die eigenlijk geschikt is voor één persoon, te klein is voor gezinsuitbreiding. Ook het artikel van het CBS brengt verweerder niet op een ander standpunt aangezien hier geen harde eisen uit voortvloeien waaraan een woning moet voldoen. In het kader van de schimmelvorming merkt verweerder op dat deze niet dusdanig ernstig van aard is dat de woning onbewoonbaar is geworden. Eiser is zelf verantwoordelijk voor het oplossen van dit probleem door de woning op een andere wijze te bewonen of de woning beter te ventileren. Daarbij is dit een onderhoudsprobleem waar de verhuurder op aangesproken kan worden. Verweerder heeft tevens geen aanleiding gezien om toepassing te geven aan de hardheidsclausule.
3. Eiser heeft in beroep samengevat weergegeven het volgende aangevoerd. Volgens eiser is de aanvraag om een urgentieverklaring ten onrechte en op onjuiste gronden afgewezen. Eiser verwijst naar een artikel van het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS) waarin onder meer staat dat paren met kinderen in de Randstad en de grote steden gemiddeld een woonoppervlakte van 38 m² per persoon bewonen. Gelet op deze cijfers is de woning van eiser niet te klein, maar onaanvaardbaar klein. Daarnaast is er een bijkomend probleem, namelijk schimmelvorming in de woning. Volgens eiser kan de woonsituatie enkel opgelost worden door te verhuizen naar een grotere woonruimte. Naast voornoemde redenen had verweerder ook een urgentieverklaring kunnen verstrekken door toepassing te geven aan de hardheidsclausule.
4. Ingevolge artikel 4:5 van de Huisvestingsverordening weigeren de burgermeester en wethouders de urgentieverklaring indien naar hun oordeel sprake is van één of meerdere van de volgende omstandigheden (a tot en met n):
b. er geen sprake is van een urgent huisvestingsprobleem;
g. het aan de aanvraag ten grondslag liggende huisvestingsprobleem niet of in onvoldoende mate opgelost kan worden met verhuizing naar een zelfstandige woonruimte of een ándere zelfstandige woonruimte.
Ingevolge artikel 4:7, eerste lid, van de Huisvestingsverordening kan een urgentieverklaring worden verleend indien zich geen van de in artikel 4:5 genoemde omstandigheden voordoet en indien een woonsituatie binnen de gemeente naar het oordeel van burgemeester en wethouders door sociale of medische omstandigheden zodanig is verstoord dat:
a. levensgevaar voor één of meer leden van het huishouden dreigt; of
b. één of meer leden van het huishouden zodanig geestelijk, emotioneel of lichamelijk belast is, dat volledige ontwrichting van het huishouden optreedt en de leden zelf niet in staat zijn dit op te lossen.
Ingevolge artikel 7:3 van de Huisvestingsverordening kunnen de burgemeester en wethouders een artikel of artikelen van deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing ervan gelet op het belang van de bestrijding van onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste leidt tot onbillijkheid van overwegende aard.
Ingevolge artikel 2.1.2 van de Nadere regels is er geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem waarvoor indeling in een urgentiecategorie mogelijk bij de volgende op zichzelf staande situaties (a tot en met o); wanneer de huidige woning te klein of te groot is voor het huishouden van de aanvrager (c) en de aanvrager of diens partner zwanger is (g).
Ingevolge artikel 2.1.7 van de Nadere regels is er in ieder geval sprake van een huisvestingsprobleem dat niet of in onvoldoende mate opgelost kan worden met verhuizing naar een zelfstandige woonruimte óf naar een andere zelfstandige woonruimte, indien; het huisvestingsprobleem gerelateerd is aan onderhoud- of overlastproblemen, zoals vocht, tocht óf schimmel (b).
5. De rechtbank stelt voorop dat in beginsel geen urgentieverklaring wordt verstrekt als zich één van de in het beleid genoemde algemene weigeringsgronden voordoet. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat eiser niet voor een urgentieverklaring in aanmerking komt, omdat een aantal weigeringsgronden van toepassing zijn. Dat eiser zijn woning te klein vindt om met zijn vrouw en kinderen te wonen maakt, ingevolge het door verweerder gehanteerde beleid, niet dat sprake is van een urgent huisvestingsprobleem
.De aangehaalde passage uit het artikel van het CBS houdt tevens geen verband met de afwijzingsgrond uit het beleid. Voorts heeft verweerder terecht gesteld dat eiser zelf een oplossing kan bewerkstelligen ten aanzien van de schimmel. Hiervoor is een verhuizing naar een andere zelfstandige woonruimte niet vereist. De rechtbank overweegt dat de geschetste woonsituatie onvoldoende aanknopingspunten biedt om over te gaan tot een inhoudelijke beoordeling van artikel 4:7 van de Huisvestingsverordening.
6. Dit brengt de rechtbank tot de vraag of verweerder toepassing had moeten geven aan de hardheidsclausule. Zoals de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen in de uitspraak van onder andere 3 februari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:231) heeft het bestuursorgaan bij het al dan niet toepassen van een hardheidsclausule ook beoordelingsruimte. Het gebruik van deze ruimte moet door de rechter eveneens terughoudend worden getoetst. Een beroep op de hardheidsclausule kan slechts slagen indien eiser aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die tot toepassing van de hardheidsclausule nopen. De hardheidsclausule wordt alleen toegepast in gevallen waarin het niet toekennen van urgentie leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.
7. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de door eiser geschetste omstandigheden niet leiden tot onbillijkheden van overwegende aard waardoor verweerder gehouden was om, in afwijking van het opgestelde beleid, alsnog een urgentieverklaring te verstrekken. De rechtbank acht hierbij van belang dat er in de regio bijzonder veel woningzoekenden zijn, terwijl het aantal beschikbare sociale huurwoningen zeer beperkt is. Het verlenen van voorrang aan de één betekent dat andere woningzoekenden langer op een woning moeten wachten. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de situatie van eiser niet zodanig uitzonderlijk is dat deze toepassing van de hardheidsclausule zou rechtvaardigen.
8. Het beroep is ongegrond
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.A. Abdolbaghai, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
7 mei 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.