In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 7 mei 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. De verzoeker had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen als kennelijk ongegrond. De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De zitting vond plaats op 28 april 2021 in Dordrecht, waar de verzoeker werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat, gezien de uitspraak in de beroepszaak NL21.4420, een voorlopige voorziening niet meer nodig is. Het verzoek om een voorlopige voorziening is dan ook afgewezen. Echter, de voorzieningenrechter heeft verweerder wel veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, op basis van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. De kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn vastgesteld op € 534,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.