In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 januari 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Tunesische vreemdeling. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank oordeelde dat Tunesië als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt en dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij persoonlijk in gevaar is. De rechtbank concludeerde dat de eiser zijn asielrelaas niet voldoende heeft onderbouwd en dat de verklaringen van de eiser en zijn partner niet geloofwaardig waren. De rechtbank stelde vast dat de eiser geen documenten had overgelegd ter ondersteuning van zijn claims en dat hij niet had gereageerd op de stellingen van de verweerder die de problemen ongeloofwaardig achtte. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.