Overwegingen
1. Eiser heeft in zijn aangiften IB//PVV over 2014, 2015, 2016 en 2017 rente in verband met de eigen woning (eigenwoningrente) in aftrek gebracht van € 39.237 (2014, 2015 en 2016) en € 11.101 (2017). Ook heeft eiser € 5.854 (2014, 2015 en 2016) en € 2.820 (2017) aan betaalde premies voor inkomensvoorzieningen in aftrek gebracht.
2. Verweerder heeft op respectievelijk 3 augustus 2016 en 29 november 2017 de definitieve aanslagen IB/PVV over 2014 en 2015 opgelegd conform de ingediende aangiftes.
3. Tijdens de behandeling van de aangifte IB/PVV over 2016 heeft verweerder eiser verzocht om informatie, onder andere over de onder 1 genoemde aftrekposten. Naar aanleiding hiervan heeft eiser diverse stukken toegestuurd aan verweerder.
4. Op 29 juni 2019 heeft verweerder navorderingsaanslagen IB/PVV over 2014 en 2015 opgelegd. Verweerder heeft daarbij de aftrek van eigenwoningrente gecorrigeerd met
€ 29.409 naar € 9.828 (2014) en met € 29.868 naar € 9.369 (2015). Ook heeft verweerder de aftrek van premies voor inkomensvoorzieningen gecorrigeerd met € 3.034 (2014 en 2015). Bij de navorderingsaanslagen is tevens bij beschikking € 2.295 (2014) en € 1.778 (2015) aan belastingrente in rekening gebracht.
5. Bij het opleggen van de definitieve aanslagen IB/PVV over 2016 en 2017 heeft verweerder de aftrekbare eigenwoningrente gecorrigeerd met € 30.767 naar € 8.470 (2016) en met € 3.257 naar € 7.844 (2017) en de aftrek van premies voor inkomensvoorzieningen gecorrigeerd met € 3.034 (2016). Bij de definitieve aanslagen is tevens bij beschikking
€ 1.278 (2016) en € 116 (2017) aan belastingrente in rekening gebracht.
6. Na oplegging van de definitieve aanslag heeft eiser op 26 juli 2019 een nieuwe aangifte IB/PVV over 2016 ingediend, met daarin € 11.994 aan aftrekbare eigenwoningrente. Deze aangifte heeft niet geleid tot een nieuw aanslagbiljet.
7. In geschil is of de onder 4 en 5 genoemde correcties met betrekking tot de eigenwoningrente terecht zijn aangebracht. Ook is in geschil of de navorderingsaanslagen over 2014 en 2015 terecht zijn opgelegd. Eiser beantwoordt deze vragen ontkennend en verweerder bevestigend.
8. Op grond van artikel 3.120, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet Inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) is als eigenwoningrente aftrekbaar de rente van schulden die behoren tot de eigenwoningschuld. Op grond van artikel 3.119a, eerste en derde lid, van de Wet IB 2001 is de eigenwoningschuld het totaal van de schulden die zijn aangegaan tot verwerving, verbetering en onderhoud van de eigen woning. Op grond van artikel 3.123, van de Wet IB 2001 worden kosten voor verbetering of onderhoud van de woning in aanmerking genomen voor zover de verbetering en het onderhoud met schriftelijke bescheiden zijn te staven.
9. Eiser, op wie de bewijslast rust, heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij recht heeft op de door hem in aftrek gebrachte rentebedragen in verband met de eigen woning. Eiser heeft in beroep aangegeven geen stukken te kunnen overleggen die de door hem in aftrek gebrachte eigenwoningrente onderbouwen. De door eiser aangevoerde omstandigheden – namelijk dat een van de leningen tien jaar geleden is afgesloten en is gebruikt voor het oversluiten van een bestaande lening – ontslaan eiser niet van de op hem rustende bewijslast. Naar oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht de in aftrek gebrachte eigenwoningrente gecorrigeerd zoals beschreven onder 4 en 5.
10. Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan verweerder een navorderingsaanslag opleggen indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld. Een feit, dat de inspecteur bekend was, of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, tenzij de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is. Van kwade trouw is sprake als de belastingplichtige de inspecteur bij het doen van aangifte opzettelijk onjuiste inlichtingen verstrekt of opzettelijk juiste inlichtingen aan de inspecteur onthoudt. Onder opzet valt tevens voorwaardelijk opzet, te weten het zich willens en wetens blootstellen aan de aanmerkelijke kans dat te weinig belasting wordt geheven en het bewust aanvaarden van die kans.
11. Verweerder heeft in het verweerschrift en ter zitting gesteld dat er voor de jaren 2014 en 2015 grond is voor navordering, omdat sprake is van kwade trouw. Verweerder heeft hiertoe aangevoerd dat eiser het overgrote deel van de onterecht in aftrek gebrachte rente (€ 29.409 in 2014 en € 29.868 in 2015) op geen enkele manier kan onderbouwen en dat – aangezien zowel in 2014, 2015 als 2016 € 39.237 in aftrek is gebracht – geen sprake kan zijn van een typefout of vergissing. Voorts heeft verweerder aangevoerd dat eiser en zijn toenmalige partner een gezamenlijk bruto-inkomen hadden van € 67.958 (2014) en
€ 63.970 (2015), waardoor het niet mogelijk was een dergelijke hoge rente te betalen. Ook stelt verweerder dat eiser beroepsmatig bekend is met het indienen van aangiftes IB/PVV, omdat hij als AA-accountant werkzaam is. Eiser heeft dit alles niet weersproken. Ter zitting heeft verweerder nog gewezen op de lage WOZ-waarde van de eigen woning (€ 140.000 in 2014 en € 135.000 in 2015).
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, met hetgeen hij heeft aangevoerd, voldoende aannemelijk gemaakt dat het aan (voorwaardelijke) opzet van eiser te wijten is dat de aanslagen IB/PVV 2014 en 2015 tot een te laag bedrag zijn vastgesteld. De navorderingsaanslagen zijn daarom terecht aan eiser opgelegd.
13. Tegen de in rekening gebrachte belastingrente heeft eiser geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Gesteld noch gebleken is dat de belastingrente naar een onjuist bedrag of in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht in rekening is gebracht.
14. Gelet op wat hiervoor is overwogen, zijn de beroepen ongegrond verklaard.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Drok, rechter, in aanwezigheid van
mr. G.E. Brummel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 april 2021.
Afschrift verzonden aan partijen op: