ECLI:NL:RBDHA:2021:4915

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 mei 2021
Publicatiedatum
12 mei 2021
Zaaknummer
C/09/594156 / HA ZA 20-550
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg testament en verdeling nalatenschap in familiesfeer

Op 10 mei 2021 heeft de Rechtbank Den Haag een mondelinge uitspraak gedaan in een civiele zaak betreffende de uitleg van een testament en de verdeling van een nalatenschap. De eiseres, bijgestaan door haar advocaat mr. L.E.M. de Vries-Blom, heeft een geschil met haar twee broers, gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2, over de verdeling van de nalatenschap van hun overleden vader, de heer [de erflater]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de erflater, die ongehuwd overleed, drie kinderen had en een testament had opgesteld op 15 februari 2000. In dit testament was de woning aan de eiseres gelegateerd, maar de verdeling van de nalatenschap was zodanig dat de eiseres en gedaagde sub 1 ieder een kwart en gedaagde sub 2 de helft van de nalatenschap zouden ontvangen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de uitleg van het testament noodzakelijk was, omdat de omstandigheden rondom de waarde van de woning en de WOZ-waarde in de loop der jaren zijn veranderd. De eiseres stelde dat zij niet bevoordeeld was door het legaat, omdat de waarde van de woning bij het overlijden van de erflater niet veel hoger was dan de WOZ-waarde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de erflater zijn kinderen gelijk wilde behandelen en dat de eiseres recht had op 1/3e deel van de nalatenschap, terwijl gedaagde sub 2 5/12e deel zou ontvangen. De rechtbank heeft de kosten gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

De uitspraak benadrukt het belang van de uitleg van testamenten in het licht van veranderende omstandigheden en de intenties van de erflater. De rechtbank heeft de partijen aangespoord om in onderling overleg de precieze verdeling van de kosten en de aangiften erfbelasting te regelen.

Uitspraak

proces-verbaal

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/594156 / HA ZA 20-550
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 10 mei 2021
in de zaak van
[eiseres]te [plaats 1] , gemeente [gemeente 1] ,
eiseres,
advocaat mr. L.E.M. de Vries-Blom te Delft,
tegen

1.[gedaagde sub 1] [plaats 2] , gemeente [gemeente 2] ,

2.
[gedaagde sub 2]te [plaats 3] , gemeente [gemeente 3] ,
gedaagden,
advocaat mr. N.T. Vogelaar te ’s-Gravenzande, gemeente Westland.
Partijen worden hierna respectievelijk [eiseres] , [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 18 mei 2020, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • het tussenvonnis van 24 februari 2021 waarin een mondelinge behandeling is gelast;
  • het proces-verbaal van 10 mei 2021. Verschenen zijn [eiseres] bijgestaan door haar advocaat en [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] , bijgestaan door hun advocaat.
1.2.
Na de mondelinge behandeling heeft de rechtbank met toepassing van artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ter zitting mondeling uitspraak gedaan.

2.De beslissing

De rechtbank:
2.1.
verklaart voor recht dat het testament van [de erflater] zo moet worden uitgelegd dat [gedaagde sub 1] 1/4e deel ontvangt, [eiseres] 1/3e deel en [gedaagde sub 2] 5/12e deel van de nalatenschap;
2.2.
stelt het saldo van de nalatenschap vast op een bedrag van € 570.214,30 vermeerderd met eventuele rente en verminderd met eventuele kosten van het depot;
2.3.
verklaart het bepaalde onder 2.2. uitvoerbaar bij voorraad;
2.4.
compenseert de kosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
2.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.

3.De beoordeling

3.1.
Op [datum] 2013 is overleden de heer [de erflater] (hierna: erflater). Ten tijde van zijn overlijden was erflater ongehuwd. Hij had drie kinderen, [eiseres] , [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] . Het grootste bezit van erflater bij zijn overlijden was een woning aan de [adres] (hierna: de woning).
3.2.
Erflater heeft een testament nagelaten, gedateerd 15 februari 2000. In dit testament heeft hij aan [eiseres] bij legaat de woning nagelaten tegen inbreng van de WOZ-waarde. Voorts heeft hij, onder bezwaar van het aan [eiseres] gemaakte legaat, zijn drie kinderen tot zijn erfgenamen benoemd, [eiseres] en [gedaagde sub 1] ieder voor een kwart en [gedaagde sub 2] voor de helft. In het testament is opgenomen dat de verdeling is ingegeven door het feit dat [gedaagde sub 1] bij de overname van het bedrijf van erflater de melkquota om niet heeft verkregen en dat [eiseres] het woonhuis gelegateerd krijgt tegen inbreng van de alsdan geldende WOZ waarde en derhalve bevoordeeld wordt voor het verschil tussen de WOZ waarde en de waarde in het economisch verkeer.
3.3.
[eiseres] heeft het legaat niet aanvaard. De woning is in 2017 verkocht en geleverd voor een bedrag van € 579.211. Na aftrek van de kosten is een bedrag van € 570.214,30 overgebleven, dat nog niet is uitgekeerd, maar in depot is geplaatst.
3.4.
Voor wat betreft de woning geldt het volgende. Niet in geschil is dat de WOZ waarde in 2000, toen erflater het testament maakte, € 350.000 was en dat het woonhuis toen ongeveer € 500.000 waard was. Toen erflater overleed in 2014 was de WOZ waarde € 525.000. [eiseres] heeft gesteld dat de woning in 2014 een waarde had lager dan € 500.000. Zij heeft drie prijsopgaven uit die tijd overgelegd, waarbij de voorgestelde vraagprijs varieerde tussen € 445.000 en maximaal € 539.000. [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] hebben dit weersproken en verwezen naar een prijsopgave van [Makelaarskantoor] , die met partijen in 2014 een vraagprijs zou hebben afgesproken van € 749.000.
De rechtbank acht in deze procedure voldoende aannemelijk dat de waarde van de woning in 2014 in ieder geval niet veel hoger was dan de WOZ waarde. [Makelaarskantoor] heeft de woning weliswaar voor een bedrag van € 749.000 in de verkoop genomen, maar de woning is uiteindelijk in 2017 voor € 579.000 verkocht. Mede gelet op de omstandigheid dat de huizenprijzen sinds 2014 zijn gestegen, is het dan niet aannemelijk dat de waarde van de woning in 2014 veel hoger was dan de WOZ waarde.
Dit betekent dat [eiseres] in ieder geval op het moment van overlijden van erflater niet werd bevoordeeld door het legaat. Noch afgezien van de omstandigheid dat [eiseres] het legaat ook niet kon betalen.
3.5.
[eiseres] vindt dat het testament moet worden uitgelegd. Op basis van de wet behoeft een testament pas te worden uitgelegd als de bewoordingen van een testament onduidelijk zijn. Het hof Den Haag heeft geoordeeld (7 februari 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:722) dat een testament dat bij het opstellen ervan duidelijk was, door latere ontwikkelingen alsnog onduidelijk kan worden en dan toch moet worden uitgelegd.
3.6.
Deze situatie doet zich voor. Uit de bewoordingen van het testament volgt dat erflater in 2000 meende [eiseres] met het legaat te bevoordelen, waardoor hij in het testament een van de wet afwijkende verdeling heeft opgenomen. Doordat de WOZ waarde in 2014 in ieder geval vrijwel gelijk was aan de marktwaarde van de woning, werd [eiseres] met het legaat echter niet bevoordeeld. Vraag is of erflater ook onder die omstandigheid bedoeld heeft aan [eiseres] slechts een kwart van zijn nalatenschap na te laten.
3.7.
Artikel 4:46 lid 1 BW bepaalt dat bij de uitlegging van een uiterste wilsbeschikking dient te worden gelet op de verhoudingen die de uiterste wil kennelijk wenste te regelen, en op de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt.
De rechtbank is van oordeel dat uit het testament in voldoende mate blijkt dat het de bedoeling van erflater was zijn kinderen gelijk te behandelen. Misschien niet precies gelijk, maar wel in die mate dat het niet zijn bedoeling kan zijn geweest dat [eiseres] slechts een kwart van de nalatenschap kreeg als het legaat haar geen voordeel opleverde.
3.8.
[gedaagde sub 1] heeft gezegd dat hij zich door de toekenning van 1/4e erfdeel niet benadeeld voelt. De rechtbank ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat aan [gedaagde sub 1] een hoger erfdeel toekomt dan 1/4e .
3.9.
Dan is de vraag hoe de nalatenschap wel moet worden verdeeld. [eiseres] heeft niet meer dan 1/3e deel gevorderd. Erflater wilde dat [gedaagde sub 2] kreeg wat niet aan [eiseres] en [gedaagde sub 1] toekwam. Hierin ziet de rechtbank aanleiding voor het oordeel dat [eiseres] 1/3e deel van de nalatenschap erft en [gedaagde sub 2] 5/12e. Dit sluit ook het meest aan bij hetgeen partijen op de zitting hebben besproken, waaronder de omstandigheid dat [gedaagde sub 2] tijdens de zitting heeft gezegd dat hij vaak voor niets heeft gewerkt op het bedrijf dat eerst van erflater was en later van [gedaagde sub 1] .
3.10.
Bij de notaris staat een bedrag in depot van € 570.214,30, mogelijk vermeerderd met rente. Daarvan moeten nog de depotkosten worden afgetrokken. Het restant zal aan partijen kunnen worden uitgekeerd. Zij hebben tijdens de zitting besproken dat zij in onderling overleg zullen treden over de precieze verdeling van door partijen in het verleden gemaakte kosten. Ook hebben zij besproken dat zij de aangiften erfbelasting en inkomstenbelasting zullen moeten corrigeren en dat zij dit onderling zullen afstemmen.
3.11.
Deze procedure betreft een geschil in de familiesfeer. Dit vindt de rechtbank een reden om de proceskosten te compenseren. Dat betekent dat partijen hun eigen proceskosten moeten betalen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Bordes en in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2021. [1]

Voetnoten

1.type: 1958