Op 10 mei 2021 heeft de Rechtbank Den Haag een mondelinge uitspraak gedaan in een civiele procedure over de uitleg van een testament. De zaak betreft de erfenis van de heer [de erflater], die op [datum] 2020 is overleden. Hij had drie kinderen: [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3]. In zijn testament, gedateerd 14 februari 1991, benoemde hij [gedaagde sub 2] als enige erfgenaam en executeur. Eiser, [eiser], stelt dat hij ook recht heeft op een deel van de erfenis en dat het testament moet worden uitgelegd vanwege latere ontwikkelingen in de familiebanden.
De rechtbank oordeelt dat de tekst van het testament duidelijk is en niet voor meerdere uitleg vatbaar. Eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd dat erflater zijn testament in 1991 om andere redenen heeft opgesteld dan vermeld. De rechtbank wijst de vorderingen van eiser af en compenseert de proceskosten, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt dat een testament pas hoeft te worden uitgelegd als de bewoordingen onduidelijk zijn, en dat de bewijslast bij de eiser ligt.
De rechtbank concludeert dat erflater in 2020 geen testament heeft gewijzigd en dat de handgeschreven notitie van erflater niet voldoet aan de wettelijke vereisten voor het wijzigen van een testament. Eiser heeft recht op zijn legitieme portie, die gelijk is aan de helft van wat hij zou hebben geërfd als hij niet onterfd was. De rechtbank compenseert ook de proceskosten in het incident, gezien het geschil in de familiesfeer.