ECLI:NL:RBDHA:2021:4922
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering door samenvoegen van ziekteperioden op grond van artikel 29, vijfde lid, van de ZW
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser, vertegenwoordigd door mr. B.B.A. Willering, had beroep ingesteld tegen de beëindiging van zijn Ziektewet (ZW)-uitkering per 22 januari 2020. De beëindiging was gebaseerd op het feit dat de maximale termijn van 104 weken ziekengeld was verstreken, waarbij verweerder stelde dat twee ziekteperioden op grond van artikel 29, vijfde lid, van de ZW moesten worden samengevoegd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser na zijn eerste ziekmelding op 29 december 2017, waarbij hij als bedrijfsleider werkte, een ZW-uitkering ontving. Na een periode van werkhervatting en een nieuwe ziekmelding op 21 maart 2019, heeft verweerder de ZW-uitkering beëindigd. De rechtbank oordeelde dat de tijdvakken van ongeschiktheid tot werken elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgden, waardoor de ziekteperioden moesten worden samengevoegd. De rechtbank concludeerde dat de beëindiging van de ZW-uitkering terecht was, omdat de maximale uitkeringsperiode was bereikt.
De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.