ECLI:NL:RBDHA:2021:4928

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 april 2021
Publicatiedatum
12 mei 2021
Zaaknummer
C/09/610894 / JE RK 21-946
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in een pleeggezin

Op 30 april 2021 heeft de kinderrechter in de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven inzake de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2011, die momenteel met haar moeder in een vrouwenopvang verblijft. De kinderrechter heeft op 22 april 2021 al besloten dat het voor de minderjarige niet veilig was bij de moeder thuis, en dat zij met spoed naar een pleeggezin moest. De gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, heeft verzocht om de minderjarige voor een periode van zes maanden in een pleeggezin te plaatsen. Tijdens de zitting op 30 april 2021 zijn de moeder, haar begeleider en een tolk aanwezig geweest om de situatie te bespreken.

De kinderrechter heeft de zorgen van de jeugdbeschermer over de veiligheid van de minderjarige in de thuissituatie bij de moeder in [woonplaats] serieus genomen. De vader van de minderjarige heeft een alcoholverslaving en vertoont agressief gedrag wanneer hij onder invloed is. Dit gedrag heeft een negatieve impact op de ontwikkeling van de minderjarige, die ook zelf behandeling nodig heeft om de situatie te verwerken. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder moet leren omgaan met de verslaving van de vader en dat het belangrijk is dat de minderjarige in een veilige omgeving kan opgroeien.

De kinderrechter heeft uiteindelijk besloten om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen, zodat de minderjarige in een pleeggezin kan verblijven van 4 mei 2021 tot 22 oktober 2021. Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De kinderrechter heeft benadrukt dat als de machtiging niet binnen drie maanden wordt gebruikt, er een nieuwe aanvraag moet worden ingediend. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door de kinderrechter, met de griffier aanwezig. Hoger beroep tegen deze beschikking kan binnen drie maanden worden ingesteld door de verzoeker en belanghebbenden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/610894 / JE RK 21-946
Datum uitspraak: 30 april 2021

Beschikking van de kinderrechter

Machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 20 april 2021 ingekomen verzoekschrift van:

Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
betreffende:

[minderjarige] geboren op [geboortedag] 2011, te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[de vrouw]

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats]

Procesverloop

De kinderrechter heeft op 22 april 2021 besloten dat het voor [minderjarige] niet meer veilig was bij de moeder thuis en dat zij daarom met spoed naar een pleeggezin moest. De gecertificeerde instelling heeft gevraagd om [minderjarige] voor een periode van zes maanden in het pleeggezin te plaatsen, maar de kinderrechter kon op 22 april jl. niet beslissen over zo een lange periode zonder daarover met elkaar te praten. Daarom is er op 30 april 2021 op de zitting gesproken over het verzoek van de gecertificeerde instelling.
De onderstaande personen hebben daarvoor een uitnodiging ontvangen en waren aanwezig:
  • de moeder;
  • [vertegenwoordigers van de GI] namens de gecertificeerde instelling.
De moeder heeft haar [begeleider] meegenomen ter ondersteuning en er was een tolk in de Poolse taal, [tolk] die alles voor de moeder kon vertalen.
De beslissing die is genomen op 22 april 2021, is op papier gezet en die heeft de kinderrechter gelezen. Ook heeft de kinderrechter de brief met de bijlagen gelezen van de jeugdbeschermer met daarin het verzoek om [minderjarige] in een pleeggezin te plaatsen voor de duur van zes maanden.

Feiten

[minderjarige] verblijft nu met de moeder in een vrouwenopvang te [verblijfplaats] .
Verzoek en verweer
De jeugdbeschermer heeft om toestemming gevraagd aan de kinderrechter om [minderjarige] naar een pleeggezin te brengen als de moeder besluit dat zij niet langer in de vrouwenopvang blijft. De jeugdbeschermer heeft in het gesprek met de kinderrechter en de moeder uitgelegd waarom zij dat nodig vindt. Kort gezegd vindt zij dat nodig, omdat het niet veilig is voor [minderjarige] in [woonplaats] en dit zegt de politie ook. De vader van [minderjarige] kan namelijk agressief zijn als hij heeft gedronken en dan valt hij [minderjarige] en de moeder lastig. Dit is niet goed voor [minderjarige] en voor haar ontwikkeling. De jeugdbeschermer heeft gezien dat het voor de moeder lastig is om het contact met de vader te vermijden. Om ervoor te zorgen dat de moeder weet hoe zij om moet gaan met de verslaving en het gedrag van de vader als hij onder invloed is, heeft zij behandeling nodig. Deze behandeling kan zij krijgen bij de vrouwenopvang waar zij nu met [minderjarige] verblijft. Tijdens deze behandeling kan zij ook leren hoe zij het beste kan handelen in het belang van [minderjarige] . [minderjarige] zelf heeft ook behandeling nodig om de ruzies en escalaties tussen de vader en de moeder, waar zij bij aanwezig was, te verwerken. De jeugdbeschermer denkt dat [minderjarige] stress ervaart van het gedrag van de vader en de situatie tussen de vader en de moeder. [minderjarige] troost de moeder ook als zij ziet dat zij verdrietig is. De jeugdbeschermer vindt dat niet de taak van [minderjarige] , het is te veel gevraagd van een meisje van haar leeftijd.
De jeugdbeschermer heeft veiligheidsafspraken gemaakt met de moeder en zij vindt het lastig in te schatten of de moeder de afspraken en de gevolgen daarvan begrijpt. De machtiging uithuisplaatsing is nodig voor zes maanden, zodat de jeugdbeschermer snel kan ingrijpen als het niet goed gaat. Los van de bovenstaande zorgen heeft de jeugdbeschermer uitgelegd dat er ook gekeken moet worden naar het verblijf van de moeder in de antikraak woning. Er is een huurschuld.
De begeleider van de moeder heeft verteld dat zij in gesprek is met de gemeente en de huurbaas om de bestaande huurschuld kwijt te schelden zodat er een urgentieverklaring kan worden aangevraagd. Het is niet de bedoeling dat de moeder weer teruggaat naar de antikraak woning. Maar zonder huurschuld kan zij sneller een andere huurwoning vinden.
De moeder heeft gezegd dat zij het heel zwaar vindt in de vrouwenopvang en dat zij het liefst weer naar huis wil met [minderjarige] . Het is thuis in [woonplaats] veilig, want de sloten zijn vervangen, er worden camera’s geïnstalleerd en de vader van [minderjarige] heeft zich aangemeld voor verslavingsbehandeling bij de Brijder. Hij zal de moeder en [minderjarige] thuis niet langer lastig vallen. Ook blijft hij de vader van [minderjarige] en kan de moeder het contact tussen de vader en [minderjarige] niet verbieden. Ten slotte maakt de moeder zich zorgen over de school van [minderjarige] .

Beoordeling

De kinderrechter heeft gelezen wat de jeugdbeschermer heeft opgeschreven en geluisterd naar wat de jeugdbeschermer en de moeder hebben gezegd tijdens de zitting. Op basis daarvan is de kinderrechter tot de volgende conclusie gekomen.
De kinderrechter maakt zich zorgen over de veiligheid van [minderjarige] in het antikraakhuis bij de moeder thuis. De politie en de jeugdbeschermer hebben een inschatting gemaakt van de veiligheid van [minderjarige] in de thuissituatie bij de moeder in [woonplaats] en de kinderrechter vindt dat zij goed hebben uitgelegd waarom het niet veilig is voor [minderjarige] in [woonplaats] . De vader heeft een alcoholverslaving en zodra hij onder invloed is, wordt hij agressief en valt hij [minderjarige] en de moeder lastig. De kinderrechter vindt het goed dat de vader zich heeft aangemeld voor behandeling bij de Brijder, maar is van mening dat de vader eerst moet bewijzen dat hij nuchter kan blijven. Hij heeft al vaker geprobeerd geen alcohol meer te drinken, maar het lukt hem niet dit vol te houden. Het is belangrijk dat [minderjarige] en de moeder veilig zijn en blijven, en ook is het belangrijk dat de moeder leert hoe zij met de verslaving van de vader om moet gaan. Tijdens de behandeling van de moeder zal zij ook moeten leren hoe zij het belang van [minderjarige] voorop kan stellen. [minderjarige] is nog een jong en kwetsbaar meisje en de moeder moet haar beschermen zodat zij veilig kan opgroeien en ontwikkelen. Het gedrag van de vader, zoals het forceren van deuren en hard schreeuwen, is ingrijpend geweest voor [minderjarige] en het is in haar belang dat zij met behulp van therapie dit gaat verwerken. De moeder heeft uitgelegd dat zij niet gescheiden wil worden van [minderjarige] . De kinderrechter vindt het belangrijk dat de moeder gemotiveerd blijft voor de behandeling en het verblijf in de vrouwenopvang en is van mening dat de machtiging uithuisplaatsing noodzakelijk is zodat de moeder de motivatie blijft behouden.
Daarnaast zal de komende periode moeten worden uitgezocht waar de moeder en [minderjarige] na het verblijf in de vrouwenopvang gaan wonen. Het is de bedoeling dat de moeder een urgentieverklaring gaat krijgen, zodat zij samen met [minderjarige] naar een nieuwe woning kan gaan. Een voorwaarde daarvoor is dat de moeder geen huurschuld meer heeft. De begeleider van de moeder is daar mee bezig, maar dit heeft tijd nodig. De kinderrechter vindt het ook daarom belangrijk dat de moeder en [minderjarige] op een veilige plek blijven totdat er een stabiele woonplek beschikbaar is voor hen.
Tot slot legt de kinderrechter uit dat als de machtiging tot uithuisplaatsing niet wordt gebruikt binnen drie maanden, de jeugdbeschermer een nieuwe machtiging moet aanvragen zodat de kinderrechter opnieuw met de moeder en de jeugdbeschermer in gesprek kan gaan en de situatie dan kan beoordelen.
De kinderrechter beslist daarom als volgt.

Beslissing

De kinderrechter:
machtigt Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg van 4 mei 2021 tot 22 oktober 2021;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 30 april 2021 door mr. J.C. van den Dries, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. D. van Amelsvoort als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 11 mei 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.