Op 30 april 2021 heeft de kinderrechter in de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven inzake de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2011, die momenteel met haar moeder in een vrouwenopvang verblijft. De kinderrechter heeft op 22 april 2021 al besloten dat het voor de minderjarige niet veilig was bij de moeder thuis, en dat zij met spoed naar een pleeggezin moest. De gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, heeft verzocht om de minderjarige voor een periode van zes maanden in een pleeggezin te plaatsen. Tijdens de zitting op 30 april 2021 zijn de moeder, haar begeleider en een tolk aanwezig geweest om de situatie te bespreken.
De kinderrechter heeft de zorgen van de jeugdbeschermer over de veiligheid van de minderjarige in de thuissituatie bij de moeder in [woonplaats] serieus genomen. De vader van de minderjarige heeft een alcoholverslaving en vertoont agressief gedrag wanneer hij onder invloed is. Dit gedrag heeft een negatieve impact op de ontwikkeling van de minderjarige, die ook zelf behandeling nodig heeft om de situatie te verwerken. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder moet leren omgaan met de verslaving van de vader en dat het belangrijk is dat de minderjarige in een veilige omgeving kan opgroeien.
De kinderrechter heeft uiteindelijk besloten om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen, zodat de minderjarige in een pleeggezin kan verblijven van 4 mei 2021 tot 22 oktober 2021. Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De kinderrechter heeft benadrukt dat als de machtiging niet binnen drie maanden wordt gebruikt, er een nieuwe aanvraag moet worden ingediend. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door de kinderrechter, met de griffier aanwezig. Hoger beroep tegen deze beschikking kan binnen drie maanden worden ingesteld door de verzoeker en belanghebbenden.