ECLI:NL:RBDHA:2021:4960

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 maart 2021
Publicatiedatum
14 mei 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2933
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag wijziging verblijfsdoel van studie naar verblijf bij partner met argumenten tegen schijnrelatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 maart 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiser tot wijziging van het verblijfsdoel van zijn verblijfsvergunning van studie naar verblijf bij zijn partner. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, had een verblijfsvergunning voor studie die geldig was tot 2 juli 2023. Hij diende een aanvraag in om zijn verblijfsdoel te wijzigen naar verblijf bij zijn partner, een Spaanse nationaliteit hebbende. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft deze aanvraag afgewezen op basis van het niet voldoen aan het middelenvereiste en het vermoeden van een schijnrelatie.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de afwijzing van de aanvraag terecht was, omdat eiser niet had aangetoond dat zijn partner over voldoende middelen van bestaan beschikte en dat er geen duurzame en exclusieve relatie was aangetoond. Eiser voerde aan dat de staatssecretaris ten onrechte een schijnrelatie had aangenomen en dat de omstandigheden rondom hun woonadressen niet relevant waren voor de beoordeling van hun relatie. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was voor de duurzaamheid van de relatie en dat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd was met artikel 8 van het EVRM.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/2933
V-nummer: [V-nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] , van Marokkaanse nationaliteit, eiser
(gemachtigde: [naam] ),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

Bij besluit van 31 mei 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot wijziging van het verblijfsdoel van de aan hem verleende verblijfsvergunning afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 12 maart 2020 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 9 april 2020 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser tegen dit besluit ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2021. Eiser is verschenen (via een telefonische verbinding), bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is met ingang van 2 juli 2018 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel “studie”, met een geldigheidsduur tot 2 juli 2023. Op 22 december 2018 heeft eiser een aanvraag ingediend ter wijziging van het verblijfsdoel van zijn verblijfsvergunning in verblijf bij [naam] (referente), van Spaanse nationaliteit.
2. Verweerder heeft de aanvraag in het primaire besluit afgewezen en deze afwijzing in het bestreden besluit gehandhaafd. Kort gezegd stelt verweerder zich in het bestreden besluit op het standpunt dat eiser niet voor het gevraagde verblijfsdoel in aanmerking komt, omdat niet is aangetoond dat referente nog altijd duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikt. Referente beschikte ten tijde van de aanvraag weliswaar over een arbeidsovereenkomst bij een [soort bedrijf] met een duur van 13 maanden en een einddatum van 31 december 2019, maar ten tijde van het bestreden besluit was deze overeenkomst beëindigd en is niet gebleken van andere duurzame inkomsten. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat niet is gebleken van het bestaan van een duurzame en exclusieve relatie tussen eiser en referente en bestaat het vermoeden dat sprake is van een schijnrelatie. Om die reden is de afwijzing niet in strijd met artikel 8 van het EVRM, [1] aldus verweerder.
3. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte heeft aangenomen dat sprake is van een schijnrelatie tussen hem en referente. Verweerder heeft ten onrechte de wens van eiser om graag te werken en om die reden een sterker verblijfsrecht aan te vragen, aangemerkt als een motief voor een schijnrelatie. Met de constatering dat het bevreemdend wordt geacht dat eiser en referente in een jaar tijd op drie verschillende adressen hebben gewoond, miskent verweerder dat dit het gevolg van de Amsterdamse woningmarkt is. Dit is ook de reden dat meerdere mensen stonden ingeschreven op het woonadres aan de [adres] in [plaatsnaam]
.Eiser of referente hebben daar geen invloed op. Bovendien zegt dit niets over de relatie tussen eiser en referente. Daarnaast heeft verweerder in dit kader ten onrechte de nadruk gelegd op het verblijf van referente in Spanje omdat zij daar een auto zou bezitten en een sleutel van een huis in Spanje aan haar sleutelbos heeft, aldus eiser.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de afwijzing van de aanvraag om wijziging van het verblijfsdoel in het bestreden besluit terecht heeft gehandhaafd.
Verweerder heeft aan eiser tegengeworpen dat niet wordt voldaan aan het middelenvereiste, dat de duurzaamheid van eisers relatie met referente niet is onderbouwd en dat het vermoeden bestaat dat sprake is van een schijnrelatie. Eiser heeft in de gronden van beroep enkel betoogt dat verweerder ten onrechte het vermoeden van een schijnrelatie heeft tegengeworpen, terwijl hij geen gronden heeft gericht tegen het tegengeworpen middelenvereiste en het gebrek aan onderbouwing van een duurzame relatie. Reeds vanwege de laatstgenoemde twee tegenwerpingen heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor wijziging van zijn verblijfsdoel. Het pas op de zitting door de gemachtigde van eiser ingenomen standpunt dat het middelenvereiste niet tegengeworpen had mogen worden en dat niet duidelijk is gemotiveerd dat daar niet aan is voldaan, is naar het oordeel van de rechtbank te laat. Nog daargelaten dat niet is toegelicht waarom het middelenvereiste niet kan worden tegengeworpen en wat er mis is met de motivering, is dit in strijd met de goede procesorde. Bovendien laat dit betoog onverlet dat de duurzaamheid van eisers relatie niet is betwist en verweerder reeds daarom de aanvraag terecht heeft afgewezen. Ook aan de inhoudelijke beoordeling van het tegengeworpen van een vermoeden van een schijnrelatie, komt de rechtbank om diezelfde reden niet toe.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank,
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Elligens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.:
D:
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.