In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 8 januari 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die in vreemdelingenrechtelijke procedures betrokken is, heeft bezwaar gemaakt tegen zijn voorgenomen overdracht aan de autoriteiten van Letland, gepland op 11 januari 2021. Hij heeft op 7 januari 2021 de voorzieningenrechter verzocht om de overdracht op te schorten, onder verwijzing naar zijn gezondheidstoestand, die hij als problematisch beschrijft, met name door psychische klachten en suïcidaliteit. De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting beoordeeld, waarbij hij de relevante wetgeving, zoals de Vreemdelingenwet 2000 en de Algemene wet bestuursrecht, in acht heeft genomen.
De voorzieningenrechter overweegt dat de voorgenomen overdracht van verzoeker als een handeling van een bestuursorgaan wordt aangemerkt, waartegen bezwaar openstaat. Hij concludeert dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn gezondheidstoestand een belemmering vormt voor de overdracht. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat verzoekers gezondheidstoestand geen obstakel vormt voor overdracht, en deze conclusie is niet veranderd. De voorzieningenrechter wijst erop dat verzoeker tijdens de overdracht zal worden begeleid door een medische escort en dat de autoriteiten van Letland op de hoogte zijn van zijn medische situatie.
Uiteindelijk komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden afgewezen, omdat het bezwaar van verzoeker geen redelijke kans van slagen heeft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of het vergoeden van griffierecht. De uitspraak is telefonisch meegedeeld aan de gemachtigden van beide partijen en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.