ECLI:NL:RBDHA:2021:499

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 januari 2021
Publicatiedatum
26 januari 2021
Zaaknummer
AWB 21/105
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak met betrekking tot overdracht aan Letland

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 8 januari 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die in vreemdelingenrechtelijke procedures betrokken is, heeft bezwaar gemaakt tegen zijn voorgenomen overdracht aan de autoriteiten van Letland, gepland op 11 januari 2021. Hij heeft op 7 januari 2021 de voorzieningenrechter verzocht om de overdracht op te schorten, onder verwijzing naar zijn gezondheidstoestand, die hij als problematisch beschrijft, met name door psychische klachten en suïcidaliteit. De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting beoordeeld, waarbij hij de relevante wetgeving, zoals de Vreemdelingenwet 2000 en de Algemene wet bestuursrecht, in acht heeft genomen.

De voorzieningenrechter overweegt dat de voorgenomen overdracht van verzoeker als een handeling van een bestuursorgaan wordt aangemerkt, waartegen bezwaar openstaat. Hij concludeert dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn gezondheidstoestand een belemmering vormt voor de overdracht. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat verzoekers gezondheidstoestand geen obstakel vormt voor overdracht, en deze conclusie is niet veranderd. De voorzieningenrechter wijst erop dat verzoeker tijdens de overdracht zal worden begeleid door een medische escort en dat de autoriteiten van Letland op de hoogte zijn van zijn medische situatie.

Uiteindelijk komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden afgewezen, omdat het bezwaar van verzoeker geen redelijke kans van slagen heeft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of het vergoeden van griffierecht. De uitspraak is telefonisch meegedeeld aan de gemachtigden van beide partijen en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/105

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[Naam], verzoeker

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Dogan),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. F.S. Schoot).

Procesverloop

Verweerder heeft aan verzoeker meegedeeld dat hij zal worden overgedragen aan de autoriteiten van Letland op maandag 11 januari 2021 om 10:20 uur.
Verzoeker heeft daartegen op 7 januari 2021 bezwaar gemaakt. Hij heeft verder op diezelfde datum de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat zijn overdracht wordt opgeschort.
Op verzoek van de voorzieningenrechter heeft verweerder daarop gereageerd.
Verzoeker heeft gereageerd op het standpunt van verweerder.
De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

Beoordelingskader
1. Op grond van artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 wordt een handeling van een bestuursorgaan ten aanzien van een vreemdeling als zodanig voor de toepassing van Afdeling 7.2 van die wet met een beschikking gelijkgesteld. De voorgenomen overdracht van verzoeker is als een zodanige handeling aan te merken. Daartegen staat aldus het rechtsmiddel van bezwaar open.
2. Als er voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. Op grond van artikel 8:83, vierde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter ook in geval van een niet-kennelijke afdoening uitspraak doen zonder een zitting te houden wanneer onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad. Gelet op het feit dat de voorgenomen overdracht van verzoeker op zeer korte termijn gepland staat, maakt de voorzieningenrechter van deze bevoegdheid gebruik.
Feiten
4. Bij besluit van 2 december 2020 is de asielaanvraag van verzoeker niet in behandeling genomen omdat de autoriteiten van Letland daarvoor verantwoordelijk zijn zoals bedoeld in de Verordening (EU) Nr. 604/2013 (Dublinverordening).
5. Bij uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 23 december 2020 (ECLI:NL:RBNHO:2020:11131) is het daartegen door verzoeker ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in deze uitspraak kort weergegeven geoordeeld dat de gezondheidstoestand van verzoeker niet aan overdracht in de weg staat. Dit staat in rechte vast.
6. Bij uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 6 januari 2021 (ECLI:NL:RBOBR:2021:11) is het voortduren van de inbewaringstelling van verzoeker rechtmatig geacht omdat zicht op uitzetting binnen redelijke termijn niet ontbreekt.
Standpunten van partijen
7. Verzoeker voert aan dat overdracht naar Letland zal leiden tot een verslechtering van zijn gezondheidstoestand omdat hij lijdt aan psychische klachten waaronder suïcidaliteit. Ter onderbouwing hiervan wijst hij op het verslag van het vertrekgesprek met de Dienst Terugkeer en Vertrek op 12 november 2020. Verzoekers gemachtigde stelt dat hij geen contact mag opnemen met verzoeker vanwege diens suïcidaliteit. Volgens verzoeker zou overdracht in strijd zijn met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Ook doet verzoeker een beroep op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 februari 2017 in de zaak
C.K. tegen Slovenië(ECLI:EU:C:2017:127). Verder beroept verzoeker zich op artikel 5 van de Richtlijn 2008/115/EG (Terugkeerrichtlijn).
8. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden afgewezen omdat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in weerwil van het overdrachtsbesluit vanwege zijn gezondheidstoestand niet kan worden overgedragen. Daarnaast wijst verweerder erop dat de autoriteiten van Letland op de hoogte zijn gebracht van de medische toestand van verzoeker en dat hij tijdens de overdracht zal worden begeleid door onder meer een medische escort.
Beoordeling van de voorzieningenrechter
9. Ten tijde van de procedure die heeft geleid tot de hiervoor benoemde uitspraak van 23 december 2020 was al bekend dat verzoeker kampt met psychische problemen. De rechtbank is daarin echter tot het oordeel gekomen dat uit verzoekers medische informatie niet is gebleken dat hij niet aan een andere lidstaat kan worden overgedragen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker niet aannemelijk gemaakt dat dit nu anders is. Verzoeker heeft niet onderbouwd dat hij, anders dan voorheen, suïcidaal is. Dit blijkt ook niet uit het door hem overgelegde verslag van het vertrekgesprek op 12 november 2020. Dat gesprek dateert overigens van vóór de uitspraak in verzoekers asielprocedure en maakt enkel melding van slaapproblemen. De stelling van verzoekers gemachtigde dat hem door de Dienst Terugkeer & Vertrek zou zijn verzocht om verzoeker niet op de hoogte te brengen van het tijdstip van de voorgenomen overdracht is niet verder gestaafd. Bovendien is gesteld noch gebleken dat verzoeker een daadwerkelijke poging tot suïcide zou hebben ondernomen.
10. Dit brengt met zich dat niet voorzienbaar is dat de voorgenomen overdracht van verzoeker in strijd is met artikel 3 van het EVRM of het arrest
C.K. tegen Slovenië. Hierbij neemt de voorzieningenrechter ook in aanmerking dat verweerder heeft meegedeeld dat verzoeker tijdens de overdracht zal worden begeleid door een medische escort en dat de autoriteiten van Letland op de hoogte zijn gebracht van verzoekers gezondheidstoestand.
11. Verzoekers beroep op artikel 5 van de Terugkeerrichtlijn kan niet slagen omdat deze richtlijn niet geldt in gevallen als dat van verzoeker waarop de Dublinverordening van toepassing is.
Conclusie
12. De voorzieningenrechter komt tot het oordeel dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft. Het verzoek om een voorlopige voorziening zal daarom worden afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling of het vergoeden van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier. Het dictum is telefonisch meegedeeld op 8 januari 2021 om 09:25 uur aan de gemachtigde van verweerder en om 09:28 aan de gemachtigde van verzoeker.
griffier
De voorzieningenrechter is verhinderd om
deze uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.