ECLI:NL:RBDHA:2021:5057

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 mei 2021
Publicatiedatum
18 mei 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3126
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening bij urgentieverklaring voor woning vanwege zorgbehoefte en rolstoeltoegankelijkheid

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 19 mei 2021 uitspraak gedaan op het verzoek van een man met een ernstige neurologische aandoening en epilepsie, die een urgentieverklaring had aangevraagd voor een woning. De verzoeker woont momenteel met zijn familie in een vijfkamer parterrewoning, maar zijn huidige woning is niet meer geschikt vanwege zijn ziekte. De verzoeker heeft een urgentieverklaring aangevraagd omdat hij alleen kan reageren op woningen met één slaapkamer, wat hij te krap vindt in verband met zijn rolstoel en de 24-uurs zorg die hij nodig heeft. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de aanvraag voor de urgentieverklaring alleen voor de verzoeker is gedaan en dat de zorgverleners niet worden meegerekend bij de beoordeling van de aanvraag. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de termijn van drie maanden voor het vinden van een geschikte woning niet te kort is, aangezien de urgentieverklaring bedoeld is om een noodsituatie op te lossen en niet om woonwensen te vervullen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de verzoeker niet aan de voorwaarden voldeed en de urgentieverklaring niet bedoeld is voor het realiseren van woonwensen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/3126
uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 mei 2021 op het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoeker], te [woonplaats] , verzoeker
(gemachtigde: M. Ezamouri),
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder
(gemachtigde: mr. L. Otte).
Procesverloop
Bij besluit van 26 februari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan verzoeker een urgentieverklaring verleend.
Bij besluit van 22 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 mei 2021 door middel van een Skype-verbinding. De gemachtigde van verzoeker heeft verzoeker vertegenwoordigd en telefonisch aan de zitting deelgenomen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waar gaat deze zaak over?
2. Verzoeker heeft een urgentieverklaring aangevraagd omdat zijn huidige woning niet meer geschikt is door zijn ziekte. Verzoeker heeft MS een ernstige progressieve neurologische aandoening en epilepsie. Verzoeker woont op dit moment samen met zijn vader, moeder, twee broers en twee zussen in een tweelaagse vijfkamer parterrewoning en wordt door zijn familie verzorgd.
Wat heeft verweerder besloten?
3. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag toegewezen en een urgentieverklaring verleend voor de duur van drie maanden. Daarbij is onder meer opgemerkt dat verzoeker alleen kan reageren op woningen met één slaapkamer.
In het bestreden besluit heeft verweerder benadrukt dat de voorrangspositie die een urgentieverklaring biedt uitsluitend van toepassing is op die categorieën woonruimte die minimaal noodzakelijk zijn om de noodsituatie van de aanvrager op te lossen. Een urgentieverklaring is bedoeld als uiterst redmiddel bij een acuut woonprobleem en niet bedoeld voor het verwezenlijken van woonwensen.
Verweerder kijkt naar de samenstelling van het huishouden vóór of bij het ontstaan van het huisvestingsprobleem. Bij de samenstelling van het huishouden worden zorgverleners niet meegerekend.
Wat vindt verzoeker?
4. Verzoeker is van mening dat een woning met 1 slaapkamer te krap is gelet op zijn rolstoel. Daarnaast heeft verzoeker 24 uur per dag zorg nodig. Deze zorg wordt hem geboden door zijn familie met wie hij op dit moment samen woont. Ten minste een van zijn familieleden zal moeten meeverhuizen naar de nieuwe woning om de zorg te kunnen blijven geven.
Tot slot is de termijn van drie maanden te kort om een goede woning te vinden. Verzoeker wil geen overhaaste beslissing nemen. Door deze procedure zijn de drie maanden ook al bijna verstreken.
5. Verweerder heeft ter zitting onder meer toegelicht dat verzoeker alleen voor zichzelf de aanvraag om een urgentieverklaring heeft ingediend. Verweerder heeft dan ook alleen beoordeeld of aan verzoeker een urgentieverklaring verleend moet worden. Als verzoeker wil dat familieleden bij hem gaan wonen, dan moet verzoeker een aanvraag indienen die ook ziet op deze familieleden.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?

7.Meeverhuizen gezinsleden

De voorzieningenrechter stelt met verweerder vast dat de aanvraag voor een urgentieverklaring alleen voor verzoeker gedaan is. Ter zitting heeft de gemachtigde van verzoeker bevestigd dat dit een weloverwogen keuze is geweest, omdat het inkomen waarschijnlijk te hoog zou zijn geweest als de aanvraag voor meerdere gezinsleden zou zijn gedaan. Dat verzoeker wel heeft toegelicht dat hij zijn bedoeling was dat meer gezinsleden meeverhuizen, maakt niet dat verweerder daar rekening mee moet houden bij het verlenen van de urgentieverklaring. Verzoeker had in dat geval een aanvraag moeten doen voor meer gezinsleden. Als blijkt dat zij niet in aanmerking komen voor een urgentieverklaring door een inkomenseis, dan past volgens de regels een urgentieverklaring niet bij de specifieke situatie van verzoeker en zijn gezinsleden. Verweerder heeft dan ook op goede gronden alleen de aanvraag voor verzoeker beoordeeld.
De beroepsgrond dat de gezinsleden toch mee moeten verhuizen, omdat zij de 24 uurs zorg voor verzoeker verzorgen, kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet slagen. Zoals door verweerder is besloten, volgt uit het beleid dat met zorgverleners geen rekening wordt gehouden bij de omvang van een woning bij een urgentieverklaring. De urgentieverklaring wordt alleen verleend aan mensen in een gemeenschappelijke huishouding, als de aanvraag ook voor die gezinsleden is ingediend. In het geval van 24 uurs zorg worden de zorgverleners geacht elkaar af te wisselen, dat is niet anders als de zorg wordt verleend door gezinsleden. Een eigen kamer voor een zorgverlener is in zo’n geval niet nodig.

8.Woning is te krap

Verzoeker stelt verder dat woningen met één slaapkamer te krap zijn voor een rolstoel. De voorzieningenrechter merkt op dat uit de urgentieverklaring blijkt dat de woning toegankelijk moet zijn voor een rolstoel. Zo staat vermeld dat de woning geen obstakels mag hebben die het moeilijk maken om de woning binnen te gaan of er in rond te lopen/ te bewegen. Als een woning niet aan deze eis voldoet, is de woning dus niet passend en hoeft verzoeker er niet op te reageren. Verweerder heeft ook ter zitting aangegeven dat als er twijfels zijn of de woning wel geschikt is voor een rolstoel, verweerder iemand zal inschakelen om te kijken of de woning inderdaad geschikt is.

9.Termijn is te kort

Tot slot kan ook verzoekers beroepsgrond dat een termijn van drie maanden te kort is om een geschikte woning te vinden niet slagen. De wens van verzoeker om een goede woning te vinden is voorstelbaar, maar daarvoor is geen plaats bij een urgentieverklaring. Zoals door verweerder is opgemerkt, is de urgentieverklaring alleen bedoeld om een noodsituatie op te lossen. Zodra een woning voldoet aan de vereisten zoals gesteld in het advies van de GGD is de woning passend. Ter zitting is gebleken dat verzoeker, onder protest, op twee woningen gereageerd heeft, waarbij hij ook als eerste op de wachtlijst is geëindigd.
Conclusie
10. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2021.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.