ECLI:NL:RBDHA:2021:506

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 januari 2021
Publicatiedatum
26 januari 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 800
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluitvorming omtrent omzetting van prestatiebeurs in gift en ontvankelijkheid bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een student, en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de omzetting van zijn prestatiebeurs in een gift, maar de Minister verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk. Eiser stelde dat hij geen lening had aangevraagd en dat de omzetting van de prestatiebeurs in een gift een besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat de omzetting inderdaad een besluit is, maar dat eiser geen processueel belang had bij het bezwaar omdat de volledige prestatiebeurs was omgezet in een gift. De rechtbank concludeerde dat het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk was, omdat het gericht was op de restschuld die voortvloeide uit eerdere besluiten van de Minister. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en legde geen proceskostenveroordeling op. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 20/800

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 januari 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde B. de Jong LL.B.)
en

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft tegen het hierna onder 2 te noemen bericht bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij beslissing van 9 januari 2020 het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 6 juli 2020 heeft de rechtbank aan partijen meegedeeld een behandeling op zitting niet nodig te achten en partijen verzocht binnen een week te laten weten of zij toch op een zitting willen worden gehoord. Geen van beide partijen heeft verzocht om een zitting. De rechtbank heeft vervolgens op 3 december 2020 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Feiten
1. Aan eiser is een lening prestatiebeurs van € 15.214,36 en een OV-lening prestatiebeurs van € 5.891,15 (totaal € 21.105,51) verstrekt. Bij bericht van 4 december 2017 heeft verweerder aan eiser een schuldenoverzicht gezonden waarin onder meer is vermeld dat wanneer eiser binnen 10 jaar zijn diploma haalt de prestatiebeurs wordt omgezet in een gift. In dat bericht is tevens vermeld dat eiser naast de prestatiebeurs een schuld heeft wegens een rentedragende lening en collegekrediet (de restschuld).
2. Bij bericht van 7 januari 2019 is aan eiser meegedeeld dat een administratieve wijziging is doorgevoerd en dat van de aan hem toegekende prestatiebeurs 48 maanden zijn omgezet in een gift. Hierdoor is de studieschuld van eiser verlaagd met € 21.105,51 (de omzetting). In het bericht wordt voor een overzicht van de totale schuld verwezen naar ‘Mijn schulden’. Het bericht bevat een rechtsmiddelverwijzing.
3. Met dagtekening 16 februari 2019 heeft eiser tegen de omzetting bezwaar gemaakt. In het bezwaarschrift heeft eiser aangevoerd dat hij geen lening heeft aangevraagd. Bij beslissing op bezwaar van 29 juli 2019 heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift volgens verweerder niet gemotiveerd is. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Op 11 december 2019 heeft deze rechtbank dat beroep kennelijk gegrond verklaard, omdat eiser wel een inhoudelijke bezwaargrond had ingediend. De rechtbank heeft verweerder opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
4. Bij de hier voorliggende beslissing op bezwaar van 9 januari 2020 heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar is gericht tegen een lening en in de omzetting geen besluit is genomen over een (nog openstaande) lening.
Geschil5. In geschil is of verweerder het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Specifiek in geschil is of de omzetting dient te worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
6. Eiser stelt primair dat met de uitspraak van de rechtbank van 11 december 2019 vaststaat dat het bezwaar aan alle wettelijke eisen voldoet en dus ontvankelijk is. Verder stelt eiser dat tegen de omzetting bezwaar openstaat omdat hierdoor rechtsgevolgen in het leven worden geroepen. Eiser kan het oneens zijn met de hoogte van de omzetting of het aantal maanden dat daarbij in aanmerking is genomen.
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard omdat het bezwaar is gericht tegen een rentedragende lening terwijl de omzetting daarover geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb bevat.
Beoordeling van het geschil
8. Anders dan eiser stelt is in de eerdere uitspraak van de rechtbank niet geoordeeld dat het bezwaarschrift ontvankelijk is en aan alle wettelijke eisen voldoet. De rechtbank heeft daar slechts geoordeeld dat het standpunt van verweerder dat het bezwaar geen gronden bevatte onjuist was en dat het bezwaar niet om die reden niet-ontvankelijk verklaard had mogen worden. Dat betekent niet dat het verweerder niet is toegestaan het bezwaar op andere gronden wederom niet-ontvankelijk te verklaren.
9. Onder een besluit wordt een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan verstaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. [1] Onder rechtshandeling wordt een handeling gericht op extern rechtsgevolg verstaan. Een beslissing heeft rechtsgevolg indien zij erop gericht is een bevoegdheid, recht of verplichting voor één of meer anderen te doen ontstaan of teniet te doen, dan wel de juridische status van een persoon of een zaak vast te stellen.
10. Als gevolg van de omzetting hoeft eiser de aan hem toegekende lening prestatiebeurs en OV-lening prestatiebeurs niet meer terug te betalen. Daarmee is de oorspronkelijke terugbetalingsverplichting teniet gegaan zodat de omzetting een besluit in de zin van de Awb is. Uit de stukken van het geding volgt echter dat de volledige prestatiebeurs is omgezet in een gift. Een hogere omzetting is niet mogelijk zodat eiser geen processueel belang heeft bij een bezwaar tegen de omzetting. Voor zover het bezwaar geacht moet worden te zijn gericht tegen de omzetting, hetgeen overigens niet volgt uit het bezwaarschrift, is het bezwaar niet-ontvankelijk.
11. Het bezwaar van eiser richt zich op het bestaan van de restschuld. Verweerder heeft zich echter terecht op het standpunt gesteld dat de omzetting daarover geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb behelst. De enkele verwijzing naar ‘Mijn schuld’ kan niet als een dergelijk besluit worden aangemerkt. De restschuld vloeit voort uit eerdere door verweerder genomen besluiten. [2] Dat eiser geen bezwaar heeft gemaakt tegen die eerdere besluiten, komt voor zijn rekening en kan er niet toe leiden dat het bestaan van de restschuld in een bezwaar tegen de omzetting aan de orde kan worden gesteld.
12. Gelet op het wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond.
Proceskosten13. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, rechter, in aanwezigheid van
mr. G.E. Brummel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
14 januari 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Voetnoten

1.Artikel 1:3, eerste lid, van de Awb
2.Zie ook Centrale Raad van Beroep 3 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1929