ECLI:NL:RBDHA:2021:5099

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 mei 2021
Publicatiedatum
18 mei 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 6499
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bijschrijving Lever Action Geweer op bestaand wapenverlof in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die de schietsport beoefent, en de minister van Justitie en Veiligheid. De eiser had op 26 november 2018 een verzoek ingediend voor de bijschrijving van een Lever Action Geweer op zijn bestaande wapenverlof. Dit verzoek werd door de korpschef van de Nationale Politie op 28 januari 2019 geweigerd, omdat er volgens de korpschef geen 'redelijk belang' bestond voor het voorhanden hebben van het wapen, aangezien de discipline 'Lever Action Competitie' niet erkend was door de Koninklijke Nederlandse Schietsport Associatie (KNSA). De eiser ging in beroep tegen deze beslissing, maar het administratief beroep werd door de minister ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 11 februari 2021, die via een Skype-verbinding plaatsvond vanwege coronamaatregelen, werd het standpunt van de eiser dat hij een redelijk belang had bij de bijschrijving van het wapen, onderbouwd met verwijzingen naar eerdere uitspraken van de Raad van State. De rechtbank overwoog dat de regelgeving omtrent wapenverlof strikte eisen stelt aan de erkenning van schietsportdisciplines en dat de Lever Action Competitie niet als zodanig was erkend. De rechtbank concludeerde dat de korpschef in redelijkheid had kunnen besluiten dat er geen redelijk belang bestond voor de bijschrijving van het wapen, en dat de eiser niet kon aantonen dat zijn situatie onder de Overgangsregeling viel.

De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en oordeelde dat de minister terecht het verzoek om bijschrijving had geweigerd. De uitspraak benadrukt de noodzaak van strikte regulering van wapenbezit en de erkenning van schietsportdisciplines, en bevestigt dat de overheid een grote speelruimte heeft bij de beoordeling van wat als een 'redelijk belang' wordt beschouwd in het kader van wapenverlof.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/6499

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 mei 2021 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. I.L. Schretlen)
en

de minister van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. den Ouden).

Procesverloop

Bij besluit van 28 januari 2019 (het primaire besluit) heeft de korpschef van de Nationale Politie het verzoek om bijschrijving van een enkelloops kogelgeweer ten behoeve van de schietsport op het wapenverlof van eiser geweigerd.
Bij besluit van 3 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het administratief beroep van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de beroepen 19/6497 en 19/5838, plaatsgevonden op 11 februari 2021.
Vanwege de maatregelen rondom het coronavirus heeft de zitting via een Skype-verbinding plaatsgevonden.
Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. In de gevoegde zaken wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

Overwegingen

1. Eiser beoefent de schietsport. Op 26 november 2018 heeft eiser verlof aangevraagd voor de bijschrijving op zijn bestaande wapenverlof van het lever action geweer, merk Uberti, type L.A. kaliber .38SP/.357, nummer W38801. Als lid van de Schietsportvereniging SV Juliana te Wassenaar wil hij met het aangevraagde wapen deelnemen aan de interne competitie voor ‘Lever Action Geweer’.
2 Bij het primaire besluit heeft de korpschef het verlof geweigerd omdat een redelijk belang als bedoeld in artikel 28, tweede lid, van de Wet wapens en munitie (Wwm) ontbreekt. Op de aanvraag is vermeld dat het verlof ziet op de discipline ‘Lever Action Competitie’. Deze schietsportdiscipline is niet erkend of gereglementeerd door de Koninklijke Nederlandse Schietsport Associatie (KNSA). Voor zover het wapen zou kunnen vallen binnen de schietsportdiscipline ‘Pope’ geldt dat het niet voldoet aan de daarvoor gestelde eisen nu het een wapen betreft dat ontworpen is voor gebruik van nitrokruit-patronen. Voor zover het wapen zou kunnen vallen binnen de schietsportdiscipline Gebruiksgeweer geldt dat die discipline door de KNSA na overleg met de minister van Justitie en Veiligheid per 1 januari 2013 is afgeschaft. De overgangsregeling is niet van toepassing.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft aan de motivering van het besluit onder meer toegevoegd dat de schietsportdiscipline ‘Lever Action Competitie’ niet als afzonderlijke discipline zal worden opgenomen in de -nog vast te stellen- bijlage C8 van de Circulaire Wapens en Munitie (Cwm).
3 Op grond van artikel 28, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wwm wordt een verlof slechts verleend indien een redelijk belang dit vordert. Het criterium ‘een ‘redelijk belang’ is nader uitgewerkt in het Besluit wapens en munitie (Bwm), de Regeling wapens en munitie (Rwm) en de Circulaire wapens en munitie (Cwm). In artikel 43a van de Rwm zoals dat luidt vanaf 11 oktober 2019 zijn de door verweerder erkende schietsportdisciplines als zodanig aangewezen. Op 1 februari 2020 is de Cwm 2019 in werking getreden. Hoewel ten tijde van het bestreden besluit de Cwm 2018 van toepassing was, heeft verweerder, vooruitlopend op de nieuwe regelgeving, het daarin vastgelegde beleid toegepast.
De schietsportdisciplines die zijn opgenomen in bijlage C8 van de Cwm 2019 zijn disciplines die in verenigings- en wedstrijdverband worden beoefend en gangbare schietsportdisciplines zijn. Enkel ten aanzien van deze aangewezen disciplines wordt een redelijk belang aangenomen voor het voorhanden hebben van wapens en munitie. Vervolgens dient te worden vastgesteld of de individuele wapens (en munitie) geschikt zijn voor die te beoefenen discipline.
In Deel B, Hoofdstuk 2. Schietsport onder 2.1. Algemeen van de Cwm 2019 staat bij ‘redelijk belang’ onder meer het volgende vermeld:
“(…) De schietsport of het traditioneel schieten kan een redelijk belang opleveren tot het voorhanden hebben van wapens en munitie. Dit is alleen het geval, indien er geen gevaar is voor de openbare orde en veiligheid, de schietsport of het traditioneel schieten op een veilige en gecontroleerde wijze wordt beoefend, en het gaat om het (in wedstrijdverband) beoefenen van een door mij in bijlage C8 aangewezen tak van schietsport of het traditioneel schieten (hierna ook wel schietsportdisciplines genoemd) in het verband van een schietvereniging. (…)
Schietsportdisciplines zijn vastgesteld om te waarborgen dat onder meer wapens en schietterrein geschikt zijn om op veilige wijze de schietsport te beoefenen. Een vrije interpretatie van het begrip schietsport zou kunnen leiden tot een wildgroei aan schietsportdisciplines. Hierdoor zou de korpschef niet of nauwelijks meer kunnen controleren of er sprake is van een schietsportdiscipline en of de wapens en munitie geschikt zijn voor de te beoefenen discipline. Gezien het voorgaande zou het dan niet of nauwelijks te bepalen zijn of de schutter een redelijk belang heeft bij het voorhanden hebben van het door hem gewenste wapens en munitie ten behoeve van het beoefenen van de schietsport. Bovendien is dan niet goed meer vast te stellen of het beoefenen van de schietsportdiscipline een gevaar voor de openbare orde en veiligheid oplevert. Om invulling te geven aan wat ik onder een schietsportdiscipline versta, is in bijlage C8 een overzicht opgenomen van de schietsportdisciplines die naar mijn oordeel een redelijk belang op kunnen leveren voor het verkrijgen van een wapenverlof. Dit betreft schietsportdisciplines die in verenigings- en wedstrijdverband worden beoefend en waarvan ik van oordeel ben dat dit gangbare schietsportdisciplines zijn. Daarbij is ook opgenomen welke eigenschappen de wapens hebben om in redelijkheid noodzakelijk zijn voor de beoefening van deze schietsportdisciplines.”
4.1
Eiser betoogt dat verweerder ten onrechte voorbij is gegaan aan de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van
6 mei 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1455) en de rechtbank Oost-Brabant van 2 oktober 2018 (ECLI:NL:RBOBR:2018:4737). Volgens eiser volgt uit deze jurisprudentie dat een redelijk belang reeds gelegen kan zijn in het op serieuze wijze beoefenen van een binnen de schietvereniging georganiseerde interne clubcompetitie. Nu het aangevraagde wapen gebruikt zal worden voor deelname aan de interne clubcompetitie ‘Lever Action Geweer’ is een redelijk belang voor het voorhanden hebben van dit wapen reeds daarom aanwezig. Verweerder heeft het Lever Action-schieten ten onrechte niet als gangbare discipline beschouwd. Een verzoek om erkenning van een overkoepelende discipline voor het schieten met Lever Action Wapens is in behandeling bij het Ministerie. In Duitsland en België vallen deze wapens onder de reguliere disciplines.
4.2
Verweerder stelt zich, samengevat, op het standpunt dat met het opnemen van bijlage C8 in de Cwm 2019 tegemoet is gekomen aan de bezwaren van de Afdeling en de rechtbank Oost-Brabant tegen het voorheen geldende beleid. Vooruitlopend op het nieuwe beleid is geoordeeld dat nu de aanvraag is gedaan voor de schietsportdiscipline Lever Action Competitie en deze discipline niet is opgenomen in bijlage C8, er geen redelijk belang bestaat voor bijschrijving van het bewuste wapen.
4.3.1
De rechtbank overweegt als volgt. Niet in geschil is dat het verlof als bedoeld in artikel 28 van de Wwm een uitzondering vormt op het algemene verbod tot het voorhanden hebben van vuurwapens. Op grond van artikel 28, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wwm wordt een verlof slechts verleend wanneer een redelijk belang dit vordert. Dit criterium laat aan de overheid een grote speelruimte toe. Niet gauw zal worden aangenomen dat een redelijk belang het vordert dat een particulier een pistool of revolver voorhanden heeft; zelfverdediging zal slechts in uitzonderingsgevallen als redelijk belang worden erkend. Serieuze beoefening van de schietsport kan echter wel een redelijk belang opleveren (Kamerstukken II 1976/77, 14 413, nr. 3, blz. 34 en 35).
De Afdeling heeft in de uitspraak van 6 mei 2015 geoordeeld dat het beleid dat slechts indien de sportschutter in wedstrijdverband een door de KNSA gereglementeerde of erkende tak van schietsport zal beoefenen een redelijk belang wordt aangenomen, het criterium van het redelijk belang, gezien de tekst en historie van artikel 28, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wmm, te buiten gaat en dat dit te meer geldt nu op grond van het bestaande beleid de bevoegdheid tot toezichthouden op de verlening van wapenverloven zonder wettelijke grondslag in feite wordt uitgeoefend door een privaatrechtelijke rechtspersoon (de KNSA). Dit beleid, zo oordeelde de Afdeling, gaat de grenzen van een redelijke wetsuitleg te buiten.
De rechtbank Oost-Brabant heeft op 2 oktober 2018 geoordeeld dat het kaliber waarmee een sportschutter mag schieten en dat mede bepalend is voor de gevaarzetting van het wapen, niet geheel mag worden overgelaten aan een privaatrechtelijke organisatie, zoals de KNSA. Omdat het hier een wezenlijk onderdeel betreft van het wapenverlof, dat een uitzondering vormt op de hoofdregel dat het verboden is een wapen voorhanden te hebben, dient een dergelijke bepaling een uitdrukkelijke basis in de formele wet te vinden.
De rechtbank volgt niet de opvatting van eiser dat eerdergenoemde uitspraken grondslag bieden voor een zodanige uitleg van het begrip redelijk belang dat elke schietsportdiscipline die in verenigings-/wedstrijdverband serieus zou worden beoefend reeds een redelijk belang oplevert. De rechtbank volgt verweerders standpunt dat een dergelijke interpretatie zou leiden tot wildgroei in de schietsport. Dit verdraagt zich niet met het restrictieve beleid op het gebied van wapenwetgeving dat is ingegeven door de grote gevaarzetting van vuurwapens en zou een groot handhavingsprobleem voor de politie betekenen.
4.3.2
Niet in geschil is dat de schietsportdiscipline Lever Action Geweer niet als een door verweerder erkende schietsportdiscipline is opgenomen in bijlage C8. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat nu geen sprake is van een beoefening van een door verweerder in bijlage C8 aangewezen schietsportdiscipline er geen redelijk belang voor het voorhanden hebben van het wapen kan worden aangenomen.
Dat de Winchester Lever Action Shooters Society Holland inmiddels een verzoek om toelating/erkenning van de discipline Lever Action Geweer bij de minister heeft ingediend, waarop nog niet is beslist, maakt dit niet anders.
Verweerder heeft terecht gesteld niet gebonden te zijn aan de uitvoeringspraktijk van andere landen waar gekozen is voor een andere invulling van de nationale wapenwetgeving.
5.1
Eiser betoogt dat verweerder van een onjuist uitgangspunt is uitgegaan door te verwijzen naar bijlage C8 -waarin de Lever Action Competitie niet is opgenomen- van de Cwm 2019 die ten tijde van het bestreden besluit nog niet was vastgesteld. Verweerder had uit moeten gaan van de Cwm 2018 en de vaste jurisprudentie op grond waarvan de beoordeling van het redelijk belang niet mag worden beperkt tot toetsing van de bestaande KNSA-disciplines.
5.2
Verweerder stelt zich, samengevat, op het standpunt dat het beleid zoals vastgelegd in de Cwm 2019 ten tijde van het bestreden besluit weliswaar nog niet in werking was getreden maar wel als vaste gedragslijn werd gehanteerd.
5.3
De rechtbank overweegt, onder verwijzing naar de uitspraak van 20 mei 2020 (ECLI:NL:RBDHA:2020:14201), dat zolang het nieuwe beleid nog niet in werking is getreden verweerder niet kan volstaan met een enkele verwijzing naar dit beleid maar de redenen voor toepassing daarvan in het besluit zelf moet motiveren. In het bestreden besluit
en in de verweerschriften van 12 februari 2020 en 1 juli 2020 is voldoende uiteengezet en gemotiveerd om welke redenen in het onderhavige geval een redelijk belang niet kan worden aangenomen. De rechtbank acht daarbij van belang dat verweerder heeft gewezen op de noodzaak van strenge regulering van het wapenbezit, gelet op de grote gevaarzetting daarvan. Voor een veilige en gecontroleerde beoefening van de schietsport is het noodzakelijk dat, naast het hebben van een redelijk belang en het niet aanwezig zijn van vrees voor misbruik, de wapens waarmee en de schietbaan of het schietterrein waarop geschoten wordt, geschikt moeten zijn om op een veilige wijze de schietsport te beoefenen. Om dit te bereiken zijn onder andere schietsportdisciplines vastgesteld.
6.1
In de brieven van 8 juli 2020, 4 januari 2021 en 28 januari 2021 betoogt eiser, primair, dat uit de werkinstructie van de korpschef van 29 september 2020 blijkt dat verlofaanvragen voortaan alleen nog getoetst moeten worden aan de schietsportdisciplines die zijn opgenomen in Bijlage C8 bij de Cwm 2019 en niet meer (ook) aan het Schiet- en Wedstrijdreglement van de KNSA. Eiser acht het gestelde in deze werkinstructie een logisch gevolg van de uitspraak van de Afdeling van 6 mei 2015 waarin is geoordeeld dat de schietsportdisciplines niet meer door een private partij mogen worden aangewezen. Aangezien in Bijlage C8 ‘Pope’ als schietsportdiscipline is aangewezen had verweerder de aanvraag conform het beleid zoals dat was ten tijde van het bestreden besluit moeten toewijzen. Eiser betoogt, subsidiair, dat verweerder het KNSA Schiet- en Wedstrijdreglement ten aanzien van de discipline Pope onjuist heeft toegepast omdat het betreffende geweermodel waarvoor het verlof is aangevraagd, de ‘Winchester 1873’ wel degelijk is ontworpen voor het verschieten van zwart kruit-patronen.
6.2
Verweerder stelt zich ten aanzien van het onderbrengen van het wapen in de discipline Pope, op het standpunt dat het wapen niet voldoet aan de gestelde eisen. Daarnaast stelt verweerder, onder meer, dat de werkinstructie waar eiser zich op beroept een interne werkinstructie van de politie is die niet door verweerder is geaccordeerd.
6.3
De rechtbank stelt vast dat verweerder heeft erkend dat de zogenoemde Lever Action wapens kunnen vallen binnen de als zodanig aangewezen schietsportdiscipline Pope. Onder verwijzing naar onderdeel 2.2.3 van het KNSA Schiet- en Wedstrijdreglement deel VII- Wapengroep ‘Historisch Wapen’ ten aanzien van de discipline ‘Pope’ nummer 56 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat binnen de discipline ‘Pope’ uitsluitend achterlaadgeweren zijn toegestaan die zijn ontworpen voor het gebruik van zwart kruit-patronen. Voorts moet het gaan om een model van vóór 1900. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat het wapen waarvoor het verlof is aangevraagd een replica betreft dat ontworpen is voor het gebruik van nitro-kruitpatronen. Dat met het betreffende wapen ook zwart kruit-patronen kunnen worden verschoten doet daaraan, zoals verweerder terecht heeft gesteld, niet af. Hoewel verweerder dit niet expliciet heeft gesteld, leidt de rechtbank uit de gedingstukken af dat het wapen waarvoor het verlof is aangevraagd, een grotere mate van gevaarzetting met zich brengt, omdat het is ontworpen voor het verschieten van nitro-patronen. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt kunnen stellen dat nu niet is voldaan aan de criteria die gelden voor de aangewezen schietsportdiscipline en bijbehorende wapens, eiser geen redelijk belang heeft dat de verlening van het wapen voor de discipline Pope vordert. Het betoog van eiser dat verweerder zich niet op het Schiet- en Wedstrijdreglement had mogen baseren omdat uit vaste jurisprudentie volgt dat de beoordeling van het redelijk belang niet mag worden beperkt tot toetsing van de bestaande KNSA-disciplines, slaagt niet. Zoals verweerder in het verweerschrift van 12 februari 2020 terecht heeft gesteld kan uit de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 2 oktober 2018 niet worden afgeleid dat verweerder in het geheel geen ruimte heeft om aanvullende eisen aan de KNSA over te laten. Ook de eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling van 6 mei 2015 biedt daarvoor geen grondslag. De rechtbank overweegt dat verweerder in de Cwm 2019 onder 2.6 (schietsportdisciplines) onderscheid heeft gemaakt tussen de (wezenlijke) wapentechnische eisen die in bijlage C8 zijn opgenomen en de sporttechnische eigenschappen van de schietsportdisciplines waarvan de reglementering is overgelaten aan de koepelverenigingen, zoals de KNSA. Niet valt in te zien dat bij de beoordeling niet aan die aanvullende eisen had mogen worden getoetst.
Het betoog dat het verlof had moeten worden verleend op grond van de werkinstructie van de korpschef van 29 september 2020, slaagt niet. Zoals verweerder ter zitting uitdrukkelijk heeft gesteld is deze werkinstructie niet door de minister geaccordeerd en druist deze werkinstructie zelfs tegen het beleid in. De rechtbank stelt vast dat nu het gaat om een interne werkinstructie waar eiser geen rechten aan kan ontlenen, verweerder hiermee bij de beoordeling geen rekening kon en hoefde te houden.
7.1
Eiser betoogt dat verweerder in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld door in het verleden wapenverloven af te geven voor dergelijke wapens. Het bewijsrisico voor deze stelling is ten onrechte bij eiser gelegd aangezien de korpschef de enige is die beschikt over informatie over verleende wapenverloven en deze informatie voor derden moeilijk verkrijgbaar is. Eiser verwijst naar een via de Wob verkregen overzicht waaruit blijkt dat de korpschef recent wapenverloven heeft verleend voor Lever Action geweren in het aangevraagde kaliber .357/.38Sp waaronder dezelfde wapens van het merk Uberti en modeljaar 1873. In de brief van 8 juli 2020 stelt eiser dat de korpschef blijkens een e-mailbericht van 17 juni 2020 inmiddels van mening is dat het aangevraagde wapen zal worden opgenomen onder de discipline Pope in Bijlage C8 van de Cwm 2019. In de brief van 28 januari 2021 stelt eiser dat de korpschef op 11 juni 2020 een Lever Action Geweer op het verlof van eiser en op 13 oktober 2020 dat van een individuele sportschutter heeft bijgeschreven wegens het beoefenen van de discipline Pope. Dit betekent dat er een redelijk belang voor bijschrijving van het wapen bestaat.
7.2
Verweerder stelt ten aanzien van het beroep op het gelijkheidsbeginsel dat niet is onderbouwd dat het om hetzelfde type geweer gaat en dat ook niet is vermeld op welke grondslag het is verleend zodat van gelijke gevallen geen sprake is. Indien onverhoopt toch verlof zou zijn verleend voor een dergelijk wapen, dan berust dat op een fout en zal het aldus verleende verlof worden ingetrokken. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder in reactie op het betoog van eiser dat daadwerkelijk (onder meer aan eiser) verloven zijn verleend voor Lever Action Geweren onder de discipline Pope, gesteld dat zij van deze verlofverlening door de korpschef niet op de hoogte was. De gemachtigde heeft gesteld dat nader zal worden onderzocht of deze verloven moeten worden ingetrokken.
7.3
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat uit het door eiser overgelegde overzicht niet valt op te maken of deze verloven zijn verleend ten behoeve van de schietsport op basis van bijvoorbeeld de Overgangsregeling of ten behoeve van andere doeleinden en of daadwerkelijk sprake is van een gelijk geval. Ten aanzien van de door eiser in de brief van 28 januari 2021 genoemde gevallen geldt dat voor zover door de politie verloven zijn verleend tegen de regels in, verweerder daaraan niet gebonden is. De rechtbank heeft geen aanleiding te twijfelen aan het standpunt van de gemachtigde van verweerder ter zitting dat een onderzoek naar deze gevallen zal worden ingesteld en dat dit mogelijk tot intrekking van ten onrechte verleende verloven zal leiden. Dat de door eiser geschetste gang van zaken tot misverstanden kan leiden bij aanvragers acht de rechtbank voorstelbaar, en overigens onwenselijk
.
8.1
Eiser betoogt dat verweerder heeft miskend dat de Overgangsregeling Gebruiksgeweer op zijn situatie van toepassing is. In de Cwm 2018 is weliswaar bepaald dat, gezien het uitsterfsysteem, geen nieuwe verloven voor deze wapens worden afgegeven maar dat geldt alleen voor wapens die na 1 januari 2013 op de Nederlandse markt zijn gekomen. Aangezien het wapen waarvoor het verlof is aangevraagd zich sinds 19 juni 2012 -en dus voor 1 januari 2013- in de handelsvoorraad van de wapenhandelaar bevond, mocht eiser het wapen onbeperkt doorverkopen aan binnenlandse verlofhouders.
8.2
Verweerder heeft, zowel in het bestreden besluit als in het verweerschrift als ter zitting, verweer gevoerd.
8.3
De rechtbank is, met verweerder, van oordeel dat het betoog van eiser over de uitleg van de Overgangsregeling niet kan worden gevolgd. Zoals verweerder heeft gesteld gaat het hier om vuurwapens die ongewenst zijn verklaard ten behoeve van de schietsport. Uitgangspunt is dat een nieuwe verlofaanvraag voor een dergelijk wapen moet worden afgewezen. De Overgangsregeling is ervoor bedoeld zoveel mogelijk te voorkomen dat verlof- en erkenninghouders financieel worden gedupeerd. Niet in geschil is dat het hier om een dergelijk ongewenst vuurwapen gaat. In de Cwm 2018 staat vermeld dat de betreffende wapens waarvan door de houder c.q. de aanvrager van het verlof kan worden aangetoond dat deze wapens voor 1 januari 2013 ten behoeve van de discipline Gebruiksgeweer, op een verlof stonden geregistreerd niet worden aangemerkt als zijnde voor de schietsport ongewenste wapens. Niet in geschil is dat het wapen waarvoor het verlof is aangevraagd niet eerder (en dus ook niet voor 1 januari 2013) op een verlof stond geregistreerd om daarmee een schietsport te beoefenen. Gelet hierop valt het wapen niet onder de Overgangsregeling. De omstandigheid dat het wapen in de handelsvoorraad van een erkenninghouder heeft gestaan, doet daaraan niet af. De rechtbank sluit hiermee aan bij de eerdergenoemde uitspraak van de rechtbank van 20 mei 2020 (ECLI:NL:RBDHA:2020:14201).
9 De rechtbank heeft na sluiting van het onderzoek een brief van eiser d.d. 5 april 2021 ontvangen. Hierbij zijn een aantal stukken overgelegd die door verweerder in het kader van een verzoek gebaseerd op de Wet openbaarheid van bestuur, openbaar zijn gemaakt. Gelet op deze stukken is verzocht om heropening van het onderzoek. In artikel 2.16 van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken (niet-KEI-zaken) 2017 is bepaald dat na sluiting van het onderzoek ter zitting ingediende stukken buiten beschouwing blijven, tenzij deze aanleiding geven tot heropening van het onderzoek. De rechtbank ziet in de overgelegde stukken geen aanleiding tot heropening van het onderzoek en laat deze dan ook verder buiten beschouwing.
10 Gelet op het voorgaande kon verweerder zich in redelijkheid op het standpunt stellen dat het redelijk belang, zoals bedoeld in artikel 28, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wwm, van eiser bij het verlof voor het aangevraagde wapen ontbreekt. Verweerder heeft het verzoek om bijschrijving terecht geweigerd.
11 Het beroep dient ongegrond te worden verklaard. Hetgeen meer of anders is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
12 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr. B.M. van der Meide, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
6 mei 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.