Geschil7. In geschil is of de informatiebeschikking terecht is gegeven.
8. Eiseres stelt dat informatiebeschikking ten onrechte is vastgesteld. De door eiseres aan verweerder verstrekte administratie over de jaren 2011 tot en met 2014 voldoet aan de wettelijke eisen en is getrouw. De vragen van verweerder over die administratie zijn grondig en onderbouwd beantwoord namens eiseres. Er is geen sprake van materiële gebreken aan de administratie. Eiseres verwijst naar een namens haar gemaakt overzicht van hoe de administratie volgens haar sluitend is. Dit overzicht geeft er volgens eiseres blijk van dat de omzet over de jaren 2011 tot en met 2014 volledig en juist is verantwoord. Voor de onderhavige jaren zijn alle uren en betalingen aan het personeel verantwoord in de administratie. Voor het jaar 2013 kan eiseres echter vooralsnog geen verklaring geven voor het verschil van 800.900 kg/8.000 manuren tussen de hoeveelheid schoongemaakte prei en de verkochte prei. Eiseres heeft op inhoudelijke gronden, aan de hand van branchecijfers (de zogenaamde KWIN-cijfers), verklaringen van experts en verwijzing naar gangbare kengetallen uit de preibranche, de door verweerder gestelde tekortkomingen dan wel gebreken weerlegd. Eiseres wijst erop dat de schoongemaakte prei wordt verkocht aan professionele afnemers zoals supermarkten. De jaarlijkse omzet is aldus eenvoudig vast te stellen aan de hand van de (verkoop)facturen. Verweerder heeft onzorgvuldig gehandeld, omdat hij naar eigen inzicht de posten geboekte omzet, geboekte uren en inkopen is gaan inkleuren en op basis daarvan onjuiste conclusies heeft getrokken. Ook heeft verweerder geen onderzoek gedaan naar de relevante feiten en omstandigheden noch heeft hij daarover vragen aan eiseres gesteld. Uit de cijfermatige opstelling van eiseres (in haar brief van 4 oktober 2016) volgt dat de verantwoorde omzet in de periode 2011 tot en met 2014 volledig en correct is. Dit heeft verweerder ongemotiveerd naast zich neergelegd. Vervolgens is de informatiebeschikking vastgesteld. Verweerder heeft het vertrouwen van eiseres dat tot een minnelijke regeling zou worden gekomen, geschonden. Verweerder handelt daarom ook in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Verweerder heeft bij de heroverweging van de informatiebeschikking nagelaten om de stellingen en weren van eiseres ten volle te toetsen. Het bestreden besluit is onvoldoende gemotiveerd. De informatiebeschikking is niet volgens het geldende beleid (het ‘vier-ogen-principe’) opgesteld en daardoor onbevoegd genomen.
De door eiseres geboekte omzet in de facturen is ook de gerealiseerde omzet. Door verweerder zijn onjuiste en onrealistische verwachte omzetten losgelaten op de bedrijfsvoering van eiseres.
9. Verweerder stelt dat de informatiebeschikking terecht is gegeven, omdat eiseres niet heeft voldaan aan haar administratie- en bewaarplicht. Verweerder heeft daarbij onder meer gewezen op de feiten dat eiseres de primaire vastleggingen van de bestellingen en de door de chauffeur van het transportbedrijf ondertekende afleverbonnen niet heeft bewaard. Voorts heeft verweerder gemotiveerd gesteld dat de kasadministratie geen betrouwbare bron is voor de omzet- en winstberekening en dat het aantal gewerkte uren door eigen of ingehuurd personeel niet aansluit met het benodigde aantal uren arbeid die nodig zijn in de onderneming. Verweerder wijst er daarbij op dat tijdens controles van de Inspectie op verschillende momenten meerdere medewerkers werkend zijn aangetroffen die niet op de payroll stonden. De registratie van de uren en (contante) betalingen van de vergoedingen en de urenbriefjes die de werknemers hebben verklaard te hebben ingediend, zijn niet in de (kas)administratie terug te vinden.
Beoordeling van het geschil
Afwijzing heropening onderzoek en terugsturen stukken
10. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 17 december 2020 gesloten en aangekondigd schriftelijk uitspraak te doen, tenzij partijen samen tot een compromis zouden komen. Dat is niet gelukt. De rechtbank heeft in de brieven (en de daarbij gevoegde stukken) van eiseres van 29 januari 2021 en 9 februari 2021 geen aanleiding gezien de mondelinge behandeling van de zaak te heropenen en daarbij een nieuwe zitting te plannen. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat eiseres in haar stukken en ter zitting van 17 december 2020 haar standpunten uitgebreid heeft kunnen toelichten.
11. Artikel 52, eerste lid, van de AWR bepaalt, voor zover hier van belang, dat administratieplichtigen gehouden zijn van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf, naar de eisen van dat bedrijf, op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken. Artikel 52, vierde lid, van de AWR bepaalt dat administratieplichtigen, voor zover bij of krachtens de belastingwet niet anders is bepaald, verplicht zijn de in de voorgaande leden bedoelde gegevensdragers gedurende zeven jaar te bewaren. Het zesde lid van artikel 52 van de AWR bepaalt dat de administratie zodanig dient te zijn ingericht en te worden gevoerd en dat de gegevensdragers zodanig dienen te worden bewaard, dat controle daarvan door verweerder binnen een redelijke termijn mogelijk is.
12. Niet in geschil is dat de kladaantekeningen van de bestellingen en de door de chauffeurs van de transportbedrijven ondertekende afleverbonnen over de jaren 2011 tot en met 2014 niet bewaard zijn gebleven, terwijl de bewaartermijn nog niet verstreken was. Deze bescheiden vormen naar het oordeel van de rechtbank een wezenlijk onderdeel van de administratie van de onderneming van eiseres. Het betreft immers de brongegevens van de door de onderneming behaalde omzet. Deze gegevens zijn nodig om de volledigheid en de betrouwbaarheid van de omzet en de gevoerde administratie te kunnen controleren. Weliswaar heeft eiseres gesteld dat de door haar uitgereikte verkoopfacturen zijn gebaseerd op de kladaantekeningen van de bestellingen en de afleverbonnen, maar zonder voormelde bescheiden kan niet met zekerheid worden vastgesteld of de omzet die uit de verkoopfacturen blijkt juist is en of dat de volledige omzet van de onderneming betreft. De kladaantekeningen van de bestellingen en de afleverbonnen zijn dan ook van belang voor de (omzet)belastingheffing van eiseres. Nu eiseres deze bescheiden niet heeft bewaard, heeft eiseres niet aan haar bewaarplicht voldaan. Gelet hierop heeft verweerder terecht met betrekking tot de jaren 2011 tot en met 2014 een informatiebeschikking met betrekking tot de omzetbelasting aan eiseres gegeven.
13. Verweerder heeft met de door hem overgelegde stukken van de Inspectie, de daarbij gevoegde getuigenverklaringen en de overige daarbij gevoegde stukken aannemelijk gemaakt dat eiseres in ieder geval over de periode januari 2012 tot en met september 2013 een aanzienlijk deel van de lonen in contanten heeft uitbetaald aan in ieder geval achtentwintig personen en dat daarvan geen gegevens in de loonadministratie noch in de kasadministratie van eiseres zijn verwerkt. Eiseres heeft met haar enkele stelling en gelet op voorgaande niet aannemelijk gemaakt dat er geen sprake was van een dienstbetrekking tussen haar en de genoemde personen, maar van een dienstbetrekking tussen
[uitzendbureau] uitzendbureau en die personen. Verweerder heeft, gelet hierop, aannemelijk gemaakt dat de loonadministratie van eiseres over periode januari 2012 tot en met september 2013 niet voldoet aan de daaraan op grond van artikel 52 AWR te stellen eisen. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat eiseres niet heeft voldaan aan haar administratie- en bewaarplicht en dat sprake is van dermate ernstige gebreken dat deze toepassing van de sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast rechtvaardigen. Met betrekking tot de periode januari 2011 tot en met december 2011 en oktober 2013 tot en met december 2014 heeft verweerder echter onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hiervan sprake was om een zwaar middel als dat van een informatiebeschikking te rechtvaardigen. Uit de stukken van de Inspectie volgt niet dat deze periodes in de onderzoeken van de Inspectie zijn betrokken. Uit de verklaringen van de werknemers die door de Inspectie zijn gehoord, volgt ook niet dat deze werknemers al in 2011 werkzaamheden voor eiseres hebben verricht en evenmin dat in dat jaar de werkwijze identiek was aan de onderzochte jaren 2012 en (het gedeelte van) 2013. Voor het jaar 2014 heeft eiseres onweersproken gesteld dat er minder onbetaalde familieleden voor minder uren werkzaamheden in de onderneming hebben verricht en dat zij vanaf eind september 2013 heeft gewerkt met een ander payroll bedrijf dan dat ten tijde van de onderzoeken van de Inspectie werd gebruikt. Dat naar het oordeel van verweerder de urenverantwoording van eiseres voor deze jaren niet reëel kan zijn, gelet op de bij eiseres in gebruik zijnde hectare grond en de kengetallen uit de branche en de op grond daarvan te verwachte oogst die verwerkt moest worden, acht de rechtbank onvoldoende aannemelijk gemaakt, aangezien verweerder hierbij uitgaat van een aantal aannames die de rechtbank aan de hand van de ingebrachte stukken onvoldoende verifieerbaar acht.
14. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de gedingstukken niet dat sprake is van schending van het zorgvuldigheidsbeginsel, het motiveringsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel of vertrouwensbeginsel. Uit de gedingstukken leidt de rechtbank af dat er een zorgvuldige heroverweging heeft plaatsgevonden en dat verweerder ook heeft geprobeerd om tot een compromis te komen. Ook is de informatiebeschikking niet onbevoegd of in strijd met het beleid van de inspectie Breda genomen. Bij de gedingstukken zit een verklaring van de vaktechnisch adviseur formeel recht, waaruit blijkt dat hij uitgebreid betrokken is geweest in de fase voorafgaand aan het afgeven van de informatiebeschikking.
15. Gelet op wat hiervoor in 13 is overwogen dient het beroep gegrond te worden verklaard.
Proceskosten
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten in bezwaar en in beroep. De kosten in bezwaar stelt de rechtbank op grond van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 530 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van een hoorzitting met een waarde per punt van € 265 en een wegingsfactor 1). De kosten in beroep stelt de rechtbank op grond van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068
(1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534 en een wegingsfactor 1), in totaal € 1.598.