In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een tuinbouwmaatschap, en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiser had een informatiebeschikking ontvangen met betrekking tot de inkomstenbelasting voor de jaren 2011 tot en met 2014, omdat hij niet aan zijn administratie- en bewaarplicht had voldaan. De rechtbank oordeelde dat eiser de kladaantekeningen van bestellingen en de door chauffeurs ondertekende afleverbonnen niet had bewaard, terwijl de bewaartermijn nog niet was verstreken. Dit leidde tot de conclusie dat de informatiebeschikking terecht was afgegeven.
Eiser voerde aan dat zijn administratie voldeed aan de wettelijke eisen en dat de vragen van de inspecteur grondig waren beantwoord. Hij stelde dat er geen materiële gebreken aan de administratie waren en dat de omzet volledig en correct was verantwoord. De rechtbank oordeelde echter dat zonder de benodigde bescheiden niet kon worden vastgesteld of de omzet juist was en of deze de volledige omzet van de onderneming betrof. De rechtbank concludeerde dat eiser niet aan zijn bewaarplicht had voldaan, waardoor de informatiebeschikking gerechtvaardigd was.
De rechtbank verwierp ook de stellingen van eiser over schending van zorgvuldigheidsbeginselen en oordeelde dat er een zorgvuldige heroverweging had plaatsgevonden. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de informatiebeschikking van de inspecteur.