ECLI:NL:RBDHA:2021:5165

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 mei 2021
Publicatiedatum
20 mei 2021
Zaaknummer
AWB 21/1590
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 3 mei 2021 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) had ingediend. De aanvraag was afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat er volgens verweerder geen sprake was van een beschermenswaardig familie- of gezinsleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Verzoekster, die de Iraakse nationaliteit heeft en de zus is van de referent, had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat zij samen met haar familieleden naar Nederland kon reizen.

De voorzieningenrechter overwoog dat het verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig karakter mist. Toewijzing zou betekenen dat verweerder voor een voldongen feit komt te staan, terwijl er nog geen beslissing op het bezwaar is genomen. De voorzieningenrechter stelde vast dat er geen zwaarwegend spoedeisend belang aanwezig was, mede omdat de coronamaatregelen de termijn voor het ophalen van de mvv hadden verlengd. Verzoekster en haar familieleden bevonden zich nog in Irak en er was geen bewijs dat de familieleden de mvv al hadden opgehaald of dat de 90-dagentermijn om Nederland in te reizen al liep.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, maar verweerder werd wel veroordeeld in de proceskosten van verzoekster. De uitspraak werd openbaar gedaan en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/1590
uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam verzoekster] , verzoekster

v-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J.E. de Poorte),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Ch.R. Vink).

ProcesverloopBij besluit van 8 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van

[naam 1] (referent) voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verzoekster met als verblijfsdoel ‘het verblijf als familie- of gezinslid’ op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de mens en fundamentele vrijheden (EVRM) afgewezen.
Tegen dit besluit heeft verzoekster op 12 maart 2021 bezwaar gemaakt. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter ook verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft op 23 april 2021 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 april 2021. Verzoekster is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verder is verschenen de referent, [naam 1]. Als tolk is verschenen [naam 2]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), kan, indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Verzoekster stelt te zijn geboren op [geboortedatum verzoekster] en de Iraakse nationaliteit te hebben. Zij is de zus van referent. Referent is op 12 december 2019 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Op 31 december 31 december 2019 heeft referent de onderhavige mvv-aanvraag voor verzoekster ingediend. Verzoekster wenst samen met haar familieleden naar Nederland te reizen. Aan de ouders is bij besluit van 8 maart 2021 een mvv in het kader van nareis verleend. Ook de aanvragen van referent om een verblijfsvergunning regulier met als doel verblijf als familie- of gezinslid voor het minderjarige zusje en de jongvolwassene broer ( [naam 3] en [naam 4] ) zijn op 8 maart 2021 ingewilligd. Verzoekster en haar familieleden bevinden zich nog in Irak. Op het moment van de aanvraag was verzoekster 25 jaar.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen, omdat er geen sprake is van (beschermenswaardig) familie of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Verzoekster was ten tijde van de aanvraag meerderjarig en ouder dan 25 jaar, zodat het jongvolwassenenbeleid niet van toepassing is en dus sprake dient te zijn van een meer dan gebruikelijke afstandelijkheidsrelatie (
more than normal emotional ties) tussen verzoekster en haar ouders en haar jongvolwassene broer (zie bijvoorbeeld 3.8 van de Vreemdelingcirculaire 2000 (Vc). Volgens verweerder heeft verzoekster dit niet aannemelijk gemaakt. De aanvraag is ook afgewezen, omdat geen beschermenswaardig familieleven kan worden aangenomen tussen verzoekster en de referent en het minderjarige zusje. Er is volgens verweerder geen sprake van hechte persoonlijke banden (zie bijvoorbeeld 3.8 van de Vc).
4. Verzoekster verzoekt primair om te worden behandeld als ware zij in het bezit van een mvv, zodat zij gezamenlijk met haar familieleden Nederland kan inreizen. Subsidiair verzoekt verzoekster dat verweerder uiterlijk 6 juni 2021 een inhoudelijke beslissing op bezwaar neemt.
4.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat het primaire verzoek een voorlopig karakter mist. Indien de voorlopige voorziening wordt toegewezen zal de feitelijke situatie ontstaan die verzoekster beoogt met haar aanvraag, namelijk dat zij in het bezit is van een mvv. Toewijzing van de voorlopige voorziening betekent dat verweerder voor een voldongen feit komt te staan, terwijl hij nog niet heeft beslist op het bezwaar. Alleen in zeer bijzondere omstandigheden kan aanleiding bestaan dat verweerder een aanvraag hangende het bezwaar dient te beschouwen als zijnde in het bezit van een mvv. Zeer bijzondere omstandigheden doen zich voor wanneer de nadelige gevolgen van de afwijzing van het verzoek van verzoekster in verhouding tot het belang van verweerder bij de handhaving van die afwijzing zo onevenredig zijn dat het besluit op bezwaar niet kan worden afgewacht. Voor een dergelijke vergaande beslissing is in beginsel slechts plaats indien een zwaarwegend spoedeisend belang daartoe dwingt en sterk getwijfeld moet worden aan de rechtmatigheid van het besluit.
5. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening aan te nemen. Door de coronapandemie wordt door verweerder de tijd om de mvv op te halen verlengd van drie naar zes maanden. Ook wanneer het niet lukt om de mvv binnen zes maanden op te halen, wordt hier soepel mee omgegaan mits de mvv na die zes maanden binnen drie maanden wordt opgehaald. Dit betekent dat de familieleden van verzoekster de mvv binnen negen maanden, te rekenen vanaf 8 maart 2021, kunnen ophalen. Niet is gebleken dat de familieleden de mvv reeds hebben opgehaald en dat daardoor de 90-dagentermijn om Nederland in te reizen al loopt. Verder is niet gebleken dat de familieleden zich bevinden in een onhoudbare situatie waaraan acuut een einde moet worden gemaakt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter doen zich door het ontbreken van een zwaarwegend spoedeisend belang geen bijzondere omstandigheden voor die een onomkeerbaar besluit als het onderhavige rechtvaardigen. Bovendien zegt verweerder toe dat hij binnen vier weken vanaf 23 april 2021 een besluit op het bezwaarschrift van verzoekster zal nemen, behoudens onvoorziene omstandigheden, zodat ook om die reden niet kan worden ingezien dat de beslissing op bezwaar niet kan worden afgewacht.
6. De voorzieningenrechter wijst het primaire verzoek af vanwege het ontbreken van spoedeisend belang. De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat met de toezegging dat behoudens onvoorziene omstandigheden binnen vier weken vanaf 23 april 2021 een besluit op het bezwaarschrift wordt genomen, verweerder tegemoetkomt aan het subsidiaire verzoek, waardoor aanleiding bestaat voor een proceskostenveroordeling.
7. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschriftschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
- bepaalt dat verweerder aan verzoekster het betaalde griffierecht van € 181,- vergoedt
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Bouter, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. P.R. de Man, griffier.
De uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.