ECLI:NL:RBDHA:2021:5212

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 maart 2021
Publicatiedatum
21 mei 2021
Zaaknummer
AWB 20/7627
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging voorlopig verblijf voor familieleden op basis van onvoldoende bewijs van familierechtelijke band en afhankelijkheid

Op 10 maart 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, een referent die een machtiging voorlopig verblijf (mvv) voor zijn moeder en twee zussen had aangevraagd, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd afgewezen omdat de familierechtelijke band niet was aangetoond en er geen sprake was van meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Eiser had documenten overgelegd ter ondersteuning van zijn aanvraag, maar deze waren niet origineel en niet gelegaliseerd. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gesteld dat de overgelegde documenten onvoldoende bewijs boden voor de gestelde familieband. Eiser had ook niet aangetoond dat hij in bewijsnood verkeerde, aangezien hij geen verklaringen had overgelegd van zijn familieleden over hun situatie in Pakistan.

Tijdens de zitting op 9 februari 2021, die via Skype plaatsvond, werd eiser bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet onzorgvuldig had gehandeld door geen DNA-onderzoek of verificatie van de documenten aan te bieden. Eiser had niet aangetoond dat er sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid, wat vereist is voor de vaststelling van beschermenswaardig familie- of gezinsleven onder artikel 8 van het EVRM. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de mvv-aanvraag door de staatssecretaris rechtmatig was.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/7627

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 maart 2021 in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. N.C. Blomjous)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Bondarev).

Procesverloop

Bij besluit van 26 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser (referent) om een machtiging voorlopig verblijf (mvv) voor drie familieleden voor verblijf bij hem als familie- of gezinslid afgewezen.
Bij besluit van 23 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft via Skype plaatsgevonden op 9 februari 2021. Eiser is verschenen, samen met zijn gemachtigde. Verder is verschenen de tolk, de heer A. Hairan. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft een mvv aangevraagd voor zijn moeder en twee meerderjarige zussen (Vnummers [V-nummer], [V-nummer] en [V-nummer]) voor verblijf bij eiser, referent, de heer [eiser]. De drie vrouwen verblijven op dit moment in Pakistan. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat volgens hem de familierechtelijke band tussen eiser en de drie vrouwen niet is aangetoond. Daarnaast is volgens verweerder ook niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van meer dan de gebruikelijke afhankelijkheid tussen hen, ook al zou de familieband zijn aangetoond. Daarom is volgens verweerder geen sprake van beschermenswaardig familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Eiser is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld.
Familierechtelijke band
2. Eiser betoogt dat verweerder ten onrechte geen familierechtelijke band heeft aangenomen tussen hem en de drie vrouwen. Hij wijst in dat kader op het door hem overgelegde
family registration certificate(hierna: FRC). Volgens eiser blijkt uit de tevens door hem in de beroepsprocedure overgelegde print van een verificatie via de website van de NADRA (de Pakistaanse nationale database- en registratieautoriteit) van de QR-code op het FRC, dat het overgelegde FRC authentiek is en dat de inhoud daarvan klopt. Verder voert eiser aan dat hij in bewijsnood verkeert, omdat hij geen andere documenten van de Pakistaanse overheid heeft verkregen dan de documenten die hij heeft overgelegd. Verweerder heeft daarom ten onrechte geen DNA-onderzoek of verificatie van de documenten aangeboden. Dat verweerder pas in het besluit op bezwaar heeft gezegd dat hij de door eiser overgelegde documenten niet zal verifiëren, is volgens hem onzorgvuldig.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt dit betoog niet. Verweerder heeft in het bestreden besluit terecht vermeld dat eiser geen originele, officiële documenten heeft overgelegd om zijn familierechtelijke band met de gestelde familieleden aannemelijk te maken. Eiser heeft alleen kopieën van documenten overgelegd die niet zijn gelegaliseerd en die geen echtheidskenmerken bevatten. Dit geldt ook voor het FRC, waarvan verweerder terecht heeft vermeld dat het om een print gaat zonder originele waterkenmerken. Bureau Documenten heeft dan ook geen oordeel kunnen geven over de echtheid van de overgelegde documenten. Verweerder heeft verder kunnen vermelden dat hij de documenten van eiser niet heeft geverifieerd bij de NADRA, omdat onbekend is wat de bron hiervan is en of dit veilig is in verband met eventuele informatieoverdracht aan de Pakistaanse overheid.
Ook in de print van de door eiser gestelde verificatie van het FRC via de website van de NADRA, heeft verweerder terecht geen bewijs van de familierechtelijke band gezien. Zoals verweerder terecht ter zitting heeft vermeld, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de verificatie via de authentieke, originele website van de NADRA heeft plaatsgevonden, omdat onduidelijk is naar welke website wordt gelinkt met de QRcode op het FRC.
2.2.
Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat hij in bewijsnood verkeert. Hij heeft namelijk niet met op zijn gestelde familieleden toegespitste verklaringen aannemelijk gemaakt dat zij niet aan officiële documenten kunnen komen. Zo is niet verklaard op welke wijze en wanneer zij in Pakistan documenten hebben aangevraagd. Ook is niet gebleken dat zij pogingen hebben gedaan om aan andere documenten te komen. Verweerder heeft dan ook geen aanleiding hoeven zien om eiser tegemoet te komen in zijn bewijslast door DNA-onderzoek of een documentverificatie aan te bieden. Alleen al daarom heeft verweerder, anders dan eiser betoogt, niet onzorgvuldig gehandeld door eerst in het besluit op bezwaar te vermelden dat hij de overgelegde documenten niet zelf zal verifiëren.
Meer dan gebruikelijke afhankelijkheid
3. Eiser voert aan dat er wel sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen hem en zijn moeder en zussen: dit volgt alleen al uit het feit dat Pakistan een patriarchale samenleving kent, waarbij de man het hoofd van het gezin is en zonder wie de vrouwen kwetsbaar zijn. Nu eisers vader is overleden is hij het hoofd van het gezin. Bovendien zijn de achtergebleven gezinsleden van eiser nog kwetsbaarder, omdat zij tot een zeer kwetsbare minderheidsgroep horen, voor wie het gevaarlijk is als zij zich openlijk manifesteren als Ahmadiytya. Dit blijkt onder meer uit het rapport van EASO van augustus 2015. Door het vertrek van eiser als de man van het gezin is die kwetsbaarheid alleen maar toegenomen. Volgens eiser had verweerder hem en zijn familieleden moeten horen over de tussen het bestaande meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Door pas in het besluit op bezwaar vragen hierover te stellen, heeft verweerder volgens eiser onzorgvuldig gehandeld.
3.1.
Uit paragraaf B7/3.8.1 van de Vc 2000 en uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) [1] volgt dat voor de vaststelling van beschermenswaardig familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen meerderjarige familieleden, zoals hier ook aan de orde is, een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid is vereist (‘more than normal emotional ties’). Het al dan niet bestaan van dergelijk familie- of gezinsleven is een feitelijke vraag die afhangt van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat het betoog van eiser hierover niet slaagt. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid niet volgt uit de algemene omstandigheid dat in Pakistan een patriarchale samenleving bestaat. Ook de aanname dat de gestelde familieleden tot een kwetsbare minderheidsgroep behoren maakt dit niet anders. Hiermee hebben zij namelijk geen specifieke, op hun situatie toegespitste informatie gegeven over hoe de individuele gezinssituatie en de afhankelijkheid tussen hen en eiser feitelijk werd ingevuld tot aan zijn vertrek uit Pakistan in augustus 2017. Daarbij heeft verweerder in het besluit kunnen betrekken dat de drie vrouwen sinds 2017 zonder eiser in Pakistan verblijven. Zij hebben niet uitgelegd hoe hun situatie nu is zonder de fysieke aanwezigheid van eiser of welke rol hij heeft gespeeld in hun leven sinds zijn vertrek. Verder heeft verweerder erop kunnen wijzen dat niet aannemelijk is gemaakt dat eiser de enige man is in de omgeving van zijn familie die de rol van patriarch van het gezin op zich kan nemen. Zo heeft eiser in zijn eigen asielprocedure verklaard dat zijn zwager en zus binnen 30 kilometer van zijn gestelde gezin wonen.
3.3.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat verweerder pas in het besluit op bezwaar heeft vermeld dat hij meer specifieke informatie over de gestelde afhankelijkheid moest overleggen. In de procedure na de aanvraag, bij brief van 15 mei 2019, en in het daarop volgende (primaire) besluit heeft verweerder namelijk al aangegeven dat specifiek moet worden beschreven waaruit de meer dan gebruikelijke afhankelijkheid feitelijk blijkt.
3.4.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder mogen afzien van horen in bezwaar, omdat de bezwaargronden niet konden leiden tot een andersluidend besluit.
Conclusie
4. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder de mvv-aanvraag van de gestelde familieleden voor verblijf bij eiser heeft kunnen afwijzen. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.P.M. Veerman-Timmer, griffier. De beslissing is uitgesproken op 10 maart 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 4 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1003.