1.1.Op 10 februari 2010 heeft eiser zijn eerste asielaanvraag ingediend. De aanvraag is
ingewilligd bij besluit van 15 februari 2010, omdat het vermoeden bestond dat alle
terugkerende uitgeprocedeerde asielzoekers uit Libië geconfronteerd konden worden met
detentie, mishandeling of foltering zodat terugkeer verboden kon zijn op grond van artikel 3
van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden
(EVRM). De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft bij
uitspraak van 25 oktober 2013, 201207680/1/V4, geoordeeld dat het algemeen ambtsbericht
van het Ministerie van Buitenlandse Zaken inzake Libië (algemeen ambtsbericht) van mei
2012 op zichzelf geen aanknopingspunten biedt voor de conclusie dat Libische asielzoekers alleen omdat zij in het buitenland asiel hebben aangevraagd, bij terugkeer een reëel risico
lopen op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Hierom is de grond
voor asielverlening komen te vervallen en heeft verweerder de verleende asielvergunning bij
besluit van 14 juli 2014 ingetrokken. Het door eiser hiertegen ingestelde beroep is door deze
rechtbank, zittingsplaats Zeeland-West-Brabant, bij uitspraak van 29 januari 2015, met
zaaknummer AWB 14/18729, gegrond verklaard. Het door verweerder daartegen ingestelde
hoger beroep is door de Afdeling bij uitspraak van 6 juli 2015, 201501381/1/VW, kennelijk
gegrond verklaard. Het besluit van 14 juli 2014 is met de uitspraak van de Afdeling
onherroepelijk geworden.
2. Op 1 september 2020 heeft eiser een opvolgende asielaanvraag ingediend, omdat het
vertrekmoratorium is afgelopen en omdat er sinds juli 2020 een nieuw landgebonden beleid
is voor Libië. Eiser legt aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat hij politieke problemen
heeft, dat er een burgeroorlog is in Libië, dat hij is verwesterd en dat hij geen sociaal
netwerk heeft in Libië. Er is nu een naoorlogse onveilige situatie, waarvan voor hem
onbekend is hoe het leven met het nieuwe gewapende regime is. Bij terugkeer naar Libië
vreest eiser te worden gezien als landverrader en te worden gedood.
3. Verweerder heeft de asielaanvraag van 1 september 2020 bij besluit van 15 april
2021 kennelijk ongegrond verklaard op grond van artikel 31, eerste lid, van de
Vreemdelingenwet 2000 (Vw) in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g,
van de Vw. Verweerder heeft - kort samengevat - overwogen dat eiser niet aannemelijk
heeft gemaakt dat hij onder een risicogroep valt. Voor onder meer het beroep op zijn
etniciteit en het plaatsen van een muurschildering is verwezen naar het onherroepelijk
besluit van 14 juli 2014. Verweerder stelt daarbij dat eiser niet heeft onderbouwd dat de
situatie voor hem nu anders zou zijn.
4. Eiser voert aan dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door een voornemen
uit te brengen voordat kennis is genomen van zijn correcties en aanvullingen die hij heeft
aangebracht op het rapport opvolgend gehoor.