ECLI:NL:RBDHA:2021:5317

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 februari 2021
Publicatiedatum
25 mei 2021
Zaaknummer
NL20.20887
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag op basis van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 februari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, die was ingediend tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat op basis van de Dublinverordening was vastgesteld dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser had op 12 januari 2021 met onbekende bestemming de locatie verlaten, wat leidde tot de vraag of hij nog procesbelang had bij het beroep.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen contact meer had met zijn gemachtigde en dat hij kennelijk geen prijs meer stelde op de bescherming die hij aanvankelijk zocht. Dit leidde tot de conclusie dat eiser geen rechtens te beschermen belang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. De rechtbank heeft daarom het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

De uitspraak is gedaan door rechter B.F.Th. de Roos, in aanwezigheid van griffier S.X. Scholten. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De relevante wetgeving die in deze zaak is toegepast, betreft de Vreemdelingenwet 2000 en de Verordening (EU) nr. 604/2013.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.20887

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.B. van den Toorn-Volkers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

Procesverloop

Bij besluit van 3 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen..
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.20888, plaatsgevonden te Breda op 14 januari 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Na afloop van de zitting is het onderzoek niet gesloten. Na berichten van de gemachtigden van 1 februari 2021 heeft de rechtbank het onderzoek alsnog gesloten.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw; [1] daarin is bepaald dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [2] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
2. De rechtbank ziet zich allereerst ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser procesbelang heeft bij het beroep. In zijn bericht van 1 februari 2021 heeft verweerder meegedeeld dat eiser volgens meldingen van de vreemdelingenpolitie en het Centraal Orgaan opvang asielzoekers op 12 januari 2021 met onbekende bestemming is vertrokken. Bij bericht van dezelfde datum heeft de gemachtigde van eiser verklaard geen contact meer te hebben met eiser.
3. Als een vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken zonder contact te onderhouden met zijn gemachtigde, moet worden geconcludeerd dat hij kennelijk geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming hier te lande. In dat geval heeft de vreemdeling geen rechtens te beschermen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het ingestelde beroep. [3]
4. Gezien de hiervoor genoemde omstandigheden neemt de rechtbank aan dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken en dat hij geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming hier te lande. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser geen rechtens te beschermen belang meer heeft bij een beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
5. Het beroep is niet-ontvankelijk.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. S.X. Scholten, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Zie in dezelfde zin: de vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder meer van 22 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:579.