ECLI:NL:RBDHA:2021:5442

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 mei 2021
Publicatiedatum
28 mei 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2337
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering en intrekking verklaring van geen bezwaar voor vertrouwensfunctie bij de politie wegens onvoldoende waarborgen voor integriteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam bij de politie, en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De eiser had een verklaring van geen bezwaar (vgb) aangevraagd voor de functie van Operationeel Specialist C, een vertrouwensfunctie die toegang biedt tot gevoelige informatie. De minister weigerde deze verklaring en trok een eerder verleende vgb in, omdat er onvoldoende waarborgen waren dat de eiser zijn plichten in deze functie integer zou vervullen. De rechtbank oordeelde dat de minister in redelijkheid tot deze beslissing kon komen, gezien de gedragingen van de eiser, die politiesystemen had geraadpleegd voor persoonlijke doeleinden zonder voorafgaand overleg met zijn leidinggevende. De rechtbank benadrukte het belang van integriteit in vertrouwensfuncties binnen de politie en oordeelde dat de minister het belang van nationale veiligheid zwaarder kon laten wegen dan het persoonlijk belang van de eiser bij een ongehinderd carrièreverloop. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/2337

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 mei 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.L. de Bruijn)
en

de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, verweerder

(gemachtigde: mr. drs. M.E. Nijmeijer).

Procesverloop

Bij besluit van 21 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder een verklaring van geen bezwaar geweigerd en een eerder verstrekte verklaring van geen bezwaar ingetrokken.
Bij besluit van 14 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via een Skype-verbinding plaatsgevonden op 16 maart 2021.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is sinds 1 januari 1991 in verschillende functies werkzaam bij de politie. Op 30 januari 2019 is eiser door zijn werkgever aangemeld bij de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (AIVD) voor een veiligheidsonderzoek in verband met de vervulling van de functie Operationeel Specialist C bij de Nationale Politie.
2 Niet in geschil is dat de functie Operationeel Specialist C bij de Nationale Politie is aangemerkt als vertrouwensfunctie vanwege toegang tot informatie over zware criminaliteit, of tot anderszins gevoelige informatie. Voor het vervullen van een vertrouwensfunctie is een verklaring van geen bezwaar (vgb) nodig. De AIVD geeft een vgb af, als uit het veiligheidsonderzoek geen bezwaren naar voren komen. Het veiligheidsonderzoek dient in beginsel inzicht te verschaffen in het doen en laten van betrokkene gedurende een bepaalde periode voorafgaand aan de datum van aanmelding voor het onderzoek.
3 Bij het bestreden besluit heeft verweerder de weigering van de vgb voor de functie Operationeel Specialist C en de intrekking van de eerder verleende vgb voor de functie Operationeel Specialist B gehandhaafd. Geoordeeld is dat er onvoldoende waarborgen aanwezig zijn dat eiser onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser niet integer is omgegaan met de bevoegdheden die hem uit hoofde van zijn functie ter beschikking staan, omdat eiser de politiesystemen buiten de bij of krachtens de wet geformuleerde kaders en voor persoonlijke doeleinden en derhalve ongeoorloofd heeft geraadpleegd en daarbij gebruik heeft gemaakt van dienstmiddelen (telefoon en vaste werkplek) die aan hem ten behoeve van zijn functie zijn verleend.
4 Eiser is formeel in dienst bij de politie als Operationeel Specialist B maar tijdelijk geplaatst in de functie Operationeel Specialist C, zonder de bij deze functie behorende toegang tot de vertrouwelijke systemen.
5.1
Ingevolge de artikelen 8 en 10 van de Wet veiligheidsonderzoeken (Wvo) kan een verklaring slechts worden geweigerd of ingetrokken, indien onvoldoende waarborgen aanwezig zijn dat de betrokkene onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen of indien het (nieuwe) veiligheidsonderzoek onvoldoende gegevens heeft kunnen opleveren om daarover een oordeel te geven. Ingevolge de artikelen 7, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wvo in samenhang met artikel 5 van de Beleidsregel Veiligheidsonderzoeken wordt bij het instellen van het veiligheidsonderzoek in ieder geval gelet op de criteria eerlijkheid, onafhankelijkheid, loyaliteit, integriteit en veiligheidsbewustzijn.
Bij de beoordeling of onvoldoende waarborgen aanwezig zijn, hanteert verweerder de ‘Leidraad persoonlijke gedragingen en omstandigheden’ (hierna: de Leidraad). In de Leidraad wordt een aantal criteria genoemd waarop wordt getoetst of de betrokkene de intentie heeft de vertrouwensfunctie betrouwbaar te vervullen en of hij daartoe in staat kan worden geacht. De criteria waarop wordt getoetst zijn eerlijk, onafhankelijk, loyaal, integer en veiligheidsbewust.
Onder integer wordt in de Leidraad het volgende beschreven:
Integriteit is een eigenschap die overeenkomt met de principes rechtvaardigheid, eerlijkheid en gelijke behandeling. Integer gedrag wordt gekenmerkt door zich gewetensvol in te zetten voor de opgedragen taken en bevoegdheden. Een integere vervulling van vertrouwensfuncties bij de overheid is een fundament van de nationale veiligheid omdat het een belangrijke voorwaarde is voor het aanvaarden van overheidsgezag en het naleven van wet- en regelgeving door burgers. De burger moet vertrouwen kunnen hebben in het integer functioneren van vertrouwensfunctionarissen bij de overheid.
In de Leidraad staat tevens vermeld: een schending van de professionele integriteit bestaat uit het oneigenlijk gebruikmaken van de bevoegdheden die aan de functie zijn verbonden.
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Wet politiegegevens (Wpg) mogen politiegegevens slechts worden verwerkt voor zover noodzakelijk voor de bij of krachtens deze wet geformuleerde doeleinden. In paragraaf 2 van deze wet zijn deze doeleinden opgesomd. In artikel 3, eerste lid, van de Wpg is het beginsel van doelbinding neergelegd. Uit de Memorie van Toelichting (MvT) op artikel 3, eerste lid, van de Wpg blijkt dat het wetsvoorstel beoogt limitatief in de doeleinden te voorzien ten behoeve waarvan politiegegevens kunnen worden verwerkt. Deze doeleinden hebben betrekking op de uitvoering van de politietaak. De woorden ‘voor zover noodzakelijk voor’ verwijzen, zo staat in de MvT vermeld, tevens naar de beginselen van noodzakelijkheid en evenredigheid, zoals neergelegd in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en het Verdrag van de Raad van Europa ter bescherming van personen met het oog op de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens.
5.2
Bij de beoordeling of onvoldoende waarborgen aanwezig zijn in de zin van de artikelen 8 en 10 van de Wvo, komt de minister beoordelingsruimte toe. De rechter toetst de uitkomst van die beoordeling terughoudend en beoordeelt of verweerder de vgb in redelijkheid mocht weigeren (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 26 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1999).
6.1
Eiser betoogt primair dat verweerder in strijd met het bepaalde in artikel 7:11 van de Awb heeft gehandeld omdat in het bestreden besluit, anders dan in het primaire besluit, is verwezen naar artikel 3 van de Wpg. Over de status en bekendheid van de Beroepscode politie en de (verschillende versies van de) Themabladen beroepscode, die in het primaire besluit zijn genoemd, bestaat onduidelijkheid. Het betreft geen regelgeving en bevat geen duidelijkheid over wel en niet aanvaardbare gedragingen maar zijn veeleer als hulpmiddelen te beschouwen in de discussie over bewustwording. De Beroepscode politie kent verschillende versies zodat niet duidelijk is waar verweerder zich op baseert. De Themabladen zijn pas medio 2017 opgesteld en waren niet eerder dan ten tijde van de zienswijze op 9 april 2019 bij eiser bekend en waren ook bij zijn leidinggevende niet bekend. Het besluit had hier dan ook niet op mogen worden gebaseerd.
6.2
Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd
.
6.3
De rechtbank stelt vast dat verweerder zowel in het primaire besluit als in het bestreden besluit de artikelen 8, 9 en 10 van de Wvo en de Leidraad ten grondslag heeft gelegd. Daarmee heeft verweerder consistent het juiste beoordelingskader toegepast. Daarbij is duidelijk dat verweerder vindt dat het handelen van eiser een schending van de professionele integriteit oplevert als bedoeld in de Leidraad. Eiser heeft in strijd daarmee oneigenlijk gebruik gemaakt van de bevoegdheden die aan zijn functie verbonden zijn door in strijd met de regels en voorschriften in de privé-sfeer politiesystemen te raadplegen. Het is op zich juist dat verweerder voor wat betreft die regels en voorschriften in het primaire besluit verwijst naar de Beroepscode politie en de Themabladen beroepscode ‘Omgaan met informatie’ en ‘Gebruik dienstmiddelen’ en daar in het bestreden besluit artikel 3 van de Wpg expliciet aan toevoegt. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee niet heeft gehandeld in strijd met artikel 7:11 van de Awb. Er is geen sprake van een wijziging van de wettelijke grondslag maar van een aanvulling daarvan ter nadere onderbouwing van het standpunt van verweerder dat eiser oneigenlijk gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheden. Eiser heeft in beroep ook voldoende ruimte gehad om de toepassing van die bepaling te betwisten.
6.4
Er kan naar het oordeel van de rechtbank geen twijfel over bestaan dat ingevolge artikel 3 van de Wpg de verwerking van politiegegevens, waaronder begrepen het opvragen en raadplegen daarvan, slechts mag plaatsvinden voor zover dit noodzakelijk is voor de bij of krachtens deze wet geformuleerde doeleinden, en dat het raadplegen van de systemen in de privé-sfeer niet als een dergelijk doel in paragraaf 2 van de wet is opgenomen.
De rechtbank kan verweerder verder volgen in zijn stelling dat de Beroepscode politie. die sinds eind 2013 van kracht is, en de Themabladen beroepscode, die medio 2017 zijn vastgesteld, mede hun grondslag vinden in de Wpg en daarvan een nadere uitwerking zijn. Dat deze codes geen regelgeving zouden bevatten maar veeleer als hulpmiddelen zijn te beschouwen in de discussie over bewustwording, neemt niet weg dat de hierboven weergeven norm, zoals die volgt uit artikel 3 van de Wpg, onverkort geldt. Verweerder mocht die wettelijke norm dan ook mede als kader hanteren. Van eiser als politieambtenaar mag ook worden verwacht dat hij kennis draagt van de inhoud van wet en regelgeving die van belang zijn voor het functioneren in een politieorganisatie en derhalve ook van deze norm. Dat eiser, zoals is gesteld, pas op 9 april 2019 voor het eerst kennis heeft genomen van de Themabladen en de Themabladen in de werkoverleggen niet nadrukkelijk aan de orde zouden zijn gesteld, is onvoldoende reden om anders te oordelen.
7.1
Eiser betoogt subsidiair dat hij niet in strijd met de Wpg of enig andere regelgeving heeft gehandeld. Hij heeft de systemen terughoudend en doelmatig geraadpleegd, was zich daarbij van geen kwaad bewust en heeft gehandeld in overeenstemming met de werkwijze van de politie en zoals een goed politieman betaamt. Eiser verwijst naar de verklaring van zijn leidinggevende [leidinggevende] van 30 mei 2019. Pas medio november 2018 is het eiser voor het eerst ter ore gekomen dat bevragingen alleen geoorloofd zijn, indien deze een dienstbelang dienen. Daarnaast betwist eiser dat hij ongeoorloofd naslagen in de politiesystemen heeft verricht. Eiser stelt dat hij steeds integer heeft gehandeld en bij zijn handelingen de ambtseed als uitgangspunt heeft genomen, te weten dat hij in beginsel informatie mocht raadplegen en tot zich mocht nemen maar deze niet mocht delen met anderen. Ook al zou bij sommige naslagen geen (direct) dienstbelang kunnen worden aangenomen, dan nog is geen sprake geweest van niet integer handelen nu eiser de verkregen informatie niet met anderen heeft gedeeld en van bevoordeling of benadeling geen sprake is geweest. Deze opvatting wordt, aldus eiser, breed binnen de politie gedeeld en ook door zijn leidinggevende onderschreven.
7.2
De rechtbank stelt voorop dat verweerder vanuit zijn verantwoordelijkheid moet beoordelen of er voldoende waarborgen zijn dat eiser onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen. De vgb is aangevraagd voor de functie van Operationeel Specialist C, een functie van waaruit toegang kan worden verkregen tot informatie over zware criminaliteit of tot anderszins gevoelige informatie. Gelet op het bijzondere karakter van een vertrouwensfunctie, met name een functie waarbij de betrokkene wordt belast met informatie van de meest vertrouwelijke categorie, mogen bij de beoordeling van het gedrag van een functionaris die een dergelijke functie wenst te vervullen, hoge eisen op het gebied van de integriteit worden gesteld. Het criterium ‘integriteit’ weegt dan ook zwaar in de beoordeling van verweerder. Verweerder mag dan ook bij de vraag of sprake is van schending van de professionele integriteit door het oneigenlijk gebruikmaken van de bevoegdheden die aan de functie zijn verbonden een strenge maatstaf hanteren. Dat betekent dat schending al snel aan de orde zal zijn indien raadpleging(en) van vertrouwelijke gegevens uit politiesystemen strikt genomen niet noodzakelijk is voor de uitoefening van de politiefunctie en de doeleneinden als omschreven in paragraaf 2 van de Wpg.
7.3
In het advies van de Bezwarencommissie Veiligheidsonderzoeken dat aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd, staat vermeld dat in circa zeven gevallen waarin eiser informatie over derden heeft opgevraagd, sprake is geweest van ongeoorloofde kennisname van politiegegevens omdat daarvoor geen grondslag bestond als bedoeld in de Wpg en waarvoor ook geen toestemming vooraf door een leidinggevende was gegeven.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het feit dat het aantal ongeoorloofde naslagen na bezwaar is teruggebracht van ten minste veertig tot circa zeven voor de beoordeling geen verschil maakt. Het gaat bij de beoordeling van de vraag of in strijd met de regels is gehandeld immers niet om de hoeveelheid naslagen die eiser heeft verricht. Het betoog dat verweerder de circa zeven naslagen niet heeft gespecificeerd zodat onduidelijk is wat eiser precies wordt verweten, slaagt niet. Uit het bestreden besluit, waarin is verwezen naar de samenvatting in de bijlage bij de aan eiser toegezonden brief van 14 mei 2019, blijkt genoegzaam om welk type naslagen het gaat. Deze samenvatting uit het systeem Basisvoorziening Informatie-Integrale Bevraging (BVI-IB) in de periode 4 juli 2014 tot en met 31 juli 2018, bevat blijkens de begeleidende brief van 14 mei 2019, een overzicht van de door eiser verrichte naslagen die zijn aangemerkt als naslagen in de privé-sfeer. De naslagen die eiser naar zijn eigen gegevens heeft verricht heeft verweerder in het bestreden besluit buiten beschouwing gelaten.
Uit dit overzicht blijkt dat eiser herhaaldelijk zoekslagen heeft verricht naar zijn familieleden (partner, ouders, ouders van partner, partner van broer, zussen van moeder), de oppas van zijn dochter en (adressen van) buren. In reactie op het overzicht heeft eiser erkend incidenteel, in een viertal gevallen, gegevens van derden te hebben nageslagen maar daarvoor een goede reden te hebben gehad in die zin dat hij een verdachte situatie op het spoor was of dacht te zijn en proactief wilde handelen. Eiser is als executief politieman immers 24 uur per dag alert op mogelijk verdachte situaties, ook als die vanuit zijn sociale omgeving (familie, vrienden, buren) tot hem komen. Van de andere gevallen zegt eiser zich deze niet meer allemaal te herinneren doch hij noemt vier gevallen waarin het (directe) dienstbelang mogelijk ontbreekt en waarin sprake was van gemakzucht .
7.4
De rechtbank is van oordeel dat verweerder uit het overzicht heeft kunnen afleiden dat eiser herhaaldelijk zoekslagen naar derden heeft verricht in situaties die de privésfeer van eiser raken. Uit de door eiser genoemde gevallen blijkt dat eiser weet welke raadplegingen hem in ieder geval worden verweten. Eiser heeft ook niet betwist dat deze naslagen door hem zijn verricht. Van de vier gevallen waarin eiser ter rechtvaardiging van zijn handelen heeft gesteld dat hij een verdachte situatie op het spoor was heeft verweerder terecht geoordeeld dat het hier niet om werkgerelateerde naslagen ging maar om ongeoorloofde zoekslagen over personen bij wie eiser privé is betrokken. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat, als het al verdachte situaties betrof, eiser deze direct had moeten melden bij zijn leidinggevende. Het standpunt van eiser die ter zitting heeft gesteld ‘dat het zo niet werkt’ omdat proactief moet worden gehandeld, kan niet worden gevolgd. Niet gebleken is dat bij de raadpleging van de systemen in deze gevallen was voldaan aan de vereisten van strikte noodzakelijkheid en evenredigheid. De rechtbank wijst hierbij in het bijzonder op de raadpleging van de politiesystemen naar aanleiding van problemen rondom de ex-vriend van de vriendin van de echtgenote van eiser, tevens oppas van zijn dochter, en de raadpleging van de systemen in verband met zijn vermoeden dat de nieuwe partner van zijn tante een oplichter of uitbuiter was. De verwijzing van eiser naar de verklaring van zijn leidinggevende ter rechtvaardiging van zijn handelwijze treft geen doel. Zoals verweerder ter zitting heeft gesteld blijkt uit de verklaring van [leidinggevende] misschien van een bepaalde cultuur binnen de politie maar reageert de leidinggevende in de brief vooral op één specifieke situatie waarin eiser bij haar juist wel van een voorval melding had gemaakt. De rechtbank merkt, wellicht ten overvloede, op dat verweerder zich in zijn onderzoek heeft beperkt tot een onderzoek naar de gedragingen en handelingen van eiser en niet naar andere functionarissen van de politieorganisatie. Daar komt bij dat eiser in de vier andere door hem genoemde gevallen, waarin hij kentekens van zijn broer, schoonzus en de aanhangwagen van zijn schoonvader heeft geraadpleegd en heeft gezocht of een melding van zijn schoonmoeder al in behandeling was genomen, heeft erkend dat het directe dienstbelang mogelijk ontbrak. Dat hij die raadpleging deed uit gemakzucht is naar het oordeel van de rechtbank geen toereikende rechtvaardiging voor de ongeoorloofde raadplegingen.
7.5
Met het vorenstaande staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat eiser gebruik heeft gemaakt van een aan zijn functie verbonden bevoegdheid, namelijk het raadplegen van politiesystemen, zonder dat deze raadplegingen voor de uitoefening van zijn functie strikt noodzakelijk waren en zonder dat eiser vooraf overleg heeft gepleegd met zijn leidinggevende. Bij een twijfelgeval, dus wanneer er een raakvlak is of kan zijn met een privé-situatie, had het in de rede gelegen de situatie vooraf met de leidinggevende te bespreken.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het feit dat eiser zonder voorafgaande afstemming de betreffende bevragingen heeft gedaan, raakt aan zijn professionele integriteit en dat gedrag heeft beoordeeld als niet-integer, gelet op de in de Leidraad omschreven indicator integer. Eiser heeft immers oneigenlijk gebruik gemaakt van een bevoegdheid die aan zijn functie is verbonden en daarmee wordt afbreuk gedaan aan het aanzien en gezag van die functie en de politie als geheel, en wordt schade toegebracht aan zwaarwichtige belangen van de staat.
7.6
Dat eiser zich bij deze gedragingen van geen kwaad bewust was en dat persoonlijk gewin, bevoordeling of benadeling niet aan de orde was, wil de rechtbank geloven maar maakt het voorgaande niet anders. Voor zover eiser meent dat zijn gedragingen hem niet zijn aan te rekenen omdat hij niet wist of kon weten dat hij in strijd met de regels heeft gehandeld, slaagt dit betoog niet. Ten aanzien van eisers betoog dat hij gehandeld zou hebben in overeenstemming met de werkwijze van zijn collega’s en leidinggevende bij de politie merkt de rechtbank op dat dit, wat hiervan ook moge zijn, niet kan leiden tot het oordeel dat de verweten gedragingen eiser niet kunnen worden aangerekend. Verweerder heeft bij het afgeven van een vgb immers een eigen verantwoordelijkheid en maakt daarbij een eigen, zelfstandige, afweging op basis van de Wpg en de daaraan ten grondslag liggende doelstellingen. De rechtbank wijst er daarbij nogmaals op dat van eiser als politieambtenaar ook mag worden verwacht dat hij kennis draagt van de inhoud van wet en regelgeving die van belang zijn voor het functioneren in een politieorganisatie. Het betoog dat eiser de verkregen informatie niet heeft gedeeld en daarmee in overeenstemming met zijn ambtseed heeft gehandeld treft leidt niet tot een ander oordeel. De daaraan ten grondslag liggende stelling dat de enige beperking in de omgang met vertrouwelijke gegevens zou zijn dat deze gegevens niet met anderen zouden mogen worden gedeeld, slaagt niet. Zoals verweerder terecht heeft overwogen moet worden voorondersteld dat de bekendheid met informatie waarvan de ambtenaar kennis draagt of die hem is toevertrouwd rechtmatig moet zijn verkregen. Juist omdat het zo lastig is aan te tonen wat met de opgevraagde informatie wordt gedaan, dient de regel dat politiesystemen slechts mogen worden bevraagd voor dienst gerelateerde doeleinden, strikt te worden gehanteerd
8.1
Eiser betoogt verder dat de maatregel niet proportioneel is. De intrekking en weigering van de vgb staat niet in verhouding tot de -mogelijk- vier naslagen waarvoor geen (direct) dienstbelang kan worden gegeven. Als gevolg van het bestreden besluit kan eiser de komende jaren niet promoveren naar de hogere functie van teamchef. Dit betekent een ernstige beperking van zijn arbeidskeuze, zijn loopbaanmogelijkheden en zijn pensioenopbouw. Van ernstige beperkingen is niet gebleken.
8.2
Verweerder stelt daartegenover dat niet gebleken is dat eiser zijn kennis en ervaring niet op een andere niet-vertrouwensfunctie zou kunnen inzetten en dat in zoverre sprake is van een relatief kleine inbreuk op de vrijheid van arbeidskeuze die niet opweegt tegen het belang van bescherming van de nationale veiligheid. Dat eiser sinds 1991 voor de politie werkt, is in de afweging betrokken maar leidt niet tot een ander oordeel. Het merendeel van de politiefuncties is geen vertrouwensfunctie.
8.3
Het betoog van eiser slaagt niet. De rechtbank onderschat niet de gevolgen die het besluit voor eiser heeft. Verweerder heeft echter, vanuit zijn verantwoordelijkheid voor het afgeven van vgb’s voor vertrouwensfuncties en gelet op de integriteitsschending, het belang van de nationale veiligheid in redelijkheid zwaarder kunnen laten wegen dan het persoonlijk belang van eiser bij een ongehinderd carrièreverloop. Het betoog van eiser dat er geen gegronde reden is om de vgb aan hem te onthouden nu er geen zwaarwegende risico’s voor de nationale veiligheid in het geding zijn volgt de rechtbank niet. De rechtbank deelt het standpunt van verweerder dat bij de inschatting van het veiligheidsrisico rond een (kandidaat-)vertrouwensfunctionaris bij de politie bijzondere betekenis toekomt aan de wijze waarop de betreffende persoon omgaat met politiegegevens, die per definitie vertrouwelijk zijn, omdat dit aspect rechtstreeks verband houdt met een integere ambtsuitoefening, en de informatie waarmee men in een vertrouwensfunctie te maken heeft nog gevoeliger is en de daaraan verbonden afbreukrisico’s nog hoger zijn. Dat geldt temeer indien het, zoals in dit geval, gaat om een functie waarbij de betrokkene wordt belast met informatie van de meest vertrouwelijke categorie.
10 Gelet op het vorenstaande overweegt de rechtbank dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat onvoldoende waarborgen aanwezig zijn dat eiser onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen. Verweerder mocht de aan eiser verleende vgb voor de functie van Operationeel Specialist B intrekken en de aangevraagde verklaring voor de functie van Operationeel Specialist C weigeren. Van bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden is overigens niet gebleken.
11 Het beroep is ongegrond. Hetgeen meer of anders is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
12 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. B.M. van der Meide, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.