ECLI:NL:RBDHA:2021:5483

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 mei 2021
Publicatiedatum
31 mei 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2860
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de voorzieningenrechter in bestuursrechtelijke klachtprocedure

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 1 juni 2021 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening van verzoeker, de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een brief van verweerder, die op 30 maart 2021 was verzonden als reactie op een klacht van verzoeker. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het verzoek gericht was tegen deze brief en dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart om het verzoek in behandeling te nemen. Dit is gebaseerd op artikel 9:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat bepaalt dat tegen een besluit inzake de behandeling van een klacht over een gedraging van een bestuursorgaan geen beroep kan worden ingesteld.

De rechtbank heeft in overweging genomen dat, ingevolge artikel 8:81 van de Awb, de voorzieningenrechter alleen bevoegd is om een voorlopige voorziening te treffen indien er een beroep is ingesteld of bezwaar is gemaakt tegen een besluit. Aangezien de rechtbank zich onbevoegd verklaart, is het voor verzoeker niet nodig om het griffierecht te voldoen. De voorzieningenrechter heeft besloten om zonder zitting uitspraak te doen, omdat het verzoek kennelijk onbevoegd was. De beslissing is openbaar uitgesproken en er kan geen hoger beroep tegen deze uitspraak worden ingesteld.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/2860
uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 juni 2021 op het verzoek om voorlopige voorziening van

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker,

tegen

de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft bij brief van 30 maart 2021 een reactie ingediend naar aanleiding van een klacht van verzoeker.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze brief. Hij heeft tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Artikel 8:83, derde lid, van de Awb bepaalt dat de voorzieningenrechter uitspraak kan doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, indien hij kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2 Op grond van artikel 9:3 van de Awb kan tegen een besluit inzake de behandeling van een klacht over een gedraging van een bestuursorgaan geen beroep worden ingesteld.
3 De rechtbank heeft het verzoekschrift van verzoeker zo begrepen dat dit gericht is tegen de reactie van verweerder op de door verzoeker ingediende klacht. Bij e-mail van 14 april 2021 heeft de griffier verzoeker van dit vermoeden op de hoogte gesteld en toelichting gegeven op deze situatie. Verzoeker heeft op deze e-mail niet gereageerd. De rechtbank gaat er daarom van uit dat het verzoek van verzoeker inderdaad gericht is tegen de brief van 30 maart 2021.
Nu dat gaat om een brief inzake de behandeling van een klacht, is de rechtbank op grond van artikel 9:3 van de Awb niet bevoegd om van het verzoek kennis te nemen, zodat voortzetting van het onderzoek niet nodig is.
4 Omdat de rechtbank zich onbevoegd verklaart, is het voor verzoeker niet nodig het griffierecht te voldoen.
5 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2021.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.