ECLI:NL:RBDHA:2021:5500
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toekenning uitkering Schadefonds Geweldsmisdrijven aan nabestaande na fatale schietpartij door politieagent
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 1 juni 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de toekenning van een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven aan de nabestaande van een slachtoffer dat door een politieagent is neergeschoten op station Hollands Spoor. De eiseres, de moeder van het slachtoffer, had een aanvraag ingediend voor een uitkering uit het Schadefonds, die door de commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven was afgewezen. De commissie stelde dat er geen sprake was van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf, zoals vereist door de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (Wsg). De rechtbank oordeelde echter dat de commissie ten onrechte had afgewezen, omdat de strafrechter had geoordeeld dat de politieagent handelde uit een rechtvaardigingsgrond, waardoor er geen sprake was van een strafbaar feit. Dit oordeel van de strafrechter kon niet door de bestuursrechter worden herzien, omdat dit zou neerkomen op een verkapt hoger beroep.
De rechtbank concludeerde dat eiseres een geslaagd beroep op de hardheidsclausule had gedaan, die in de Wsg is opgenomen om onbillijkheden te voorkomen. De rechtbank oordeelde dat eiseres recht had op een uitkering van € 7.898,30, bestaande uit een vast bedrag en de niet-vergoede uitvaartkosten. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de commissie en droeg haar op om het bedrag aan eiseres uit te keren binnen zes weken na de uitspraak. Tevens werd verweerster veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres. Deze uitspraak benadrukt de toepassing van de hardheidsclausule in situaties waarin de letterlijke tekst van de wet geen recht doet aan de omstandigheden van het slachtoffer.