ECLI:NL:RBDHA:2021:5531
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier voor humanitair tijdelijk verblijf na aangifte mensenhandel
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 mei 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor humanitair tijdelijk verblijf. Eiser, een Nigeriaanse man, had op 17 februari 2020 beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat zijn aanvraag had afgewezen. Eiser had eerder aangifte gedaan van mensenhandel en stelde dat hij als minderjarige asielzoeker in Italië slachtoffer was geworden van mensenhandel en seksuele uitbuiting. Hij betoogde dat het enkel doen van aangifte voldoende had moeten zijn voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning.
De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had overwogen dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor de gevraagde verblijfsvergunning. De rechtbank constateerde dat de staatssecretaris het juiste toetsingskader had gehanteerd en dat de afwijzing van de aanvraag op goede gronden was gebaseerd. De rechtbank wees erop dat de verblijfsvergunning die wordt verleend op basis van aangifte van mensenhandel, de mogelijkheid tot medewerking aan strafvervolging vereist. Aangezien er geen strafrechtelijke vervolging was ingesteld, voldeed eiser niet aan de voorwaarden zoals gesteld in de Vreemdelingenwet.
Daarnaast oordeelde de rechtbank dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om van het beleid af te wijken. Eiser had geen voldoende onderbouwing gegeven voor zijn stelling dat hij een privéleven aan het opbouwen was in Nederland, en de rechtbank volgde hem niet in zijn standpunt dat de lopende beklagprocedure hem recht op verblijf zou geven. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.