ECLI:NL:RBDHA:2021:5614

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 mei 2021
Publicatiedatum
3 juni 2021
Zaaknummer
AWB 21/416
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot weigering machtiging tot voorlopig verblijf voor Syrische eiseressen en belangenafweging onder artikel 8 EVRM

In deze zaak hebben twee Syrische eiseressen, eiseres 1 en eiseres 2, beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het verblijfsdoel 'familie en gezin' opnieuw ongegrond werd verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, heeft op 6 mei 2021 uitspraak gedaan. De eiseressen zijn geboren in Syrië en hebben een nauwe familieband met de referent, die in Nederland verblijft. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat de staatssecretaris te streng heeft getoetst aan de criteria voor een beschermenswaardig gezinsleven. In het bestreden besluit heeft de staatssecretaris erkend dat er sprake is van een beschermenswaardig gezinsleven, maar stelde dat de belangen van de Nederlandse overheid zwaarder wegen dan die van de eiseressen.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de belangenafweging van de staatssecretaris kritisch bekeken. Ze oordeelde dat de staatssecretaris ten onrechte had meegewogen dat de eiseressen zonder de referent in Syrië zouden kunnen functioneren, terwijl er een oorlogssituatie heerst die het gezinsleven in Syrië onmogelijk maakt. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was en dat de belangen van de eiseressen niet op de juiste wijze waren gewogen. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitspraak van de rechtbank. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de eiseressen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 21/416

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1], eiseres 1, V-nummer: [ nummer 2]

[naam 2], eiseres 2, V-nummer: [nummer 2]
hierna gezamenlijk te noemen: eiseressen
(gemachtigde: mr. A. Greve-Kortrijk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigden: mr. R.P.G. van Bel en mr. E. Sweerts).

Procesverloop

Bij besluit van 24 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseressen tegen de weigering om hen een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) te verlenen opnieuw ongegrond verklaard.
Eiseressen hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2021. Eiseressen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E. Sweerts.

Overwegingen

1. Eiseressen zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum 1] en [geboortedatum 2] en bezitten de Syrische nationaliteit.
2. Ten behoeve van de overkomst naar Nederland van eiseressen zijn mvv’s voor het verblijfsdoel ‘familie en gezin’ aangevraagd door de heer [naam 3], referent. Hij heeft op 2 maart 2017 een asielvergunning gekregen. Eiseres 1 is de zus van referent en eiseres 2 is de moeder van referent.
3. Bij besluit van 11 september 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Eiseressen hebben bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Verweerder heeft vervolgens de door eiseressen overgelegde documenten laten onderzoeken en een ambtelijke hoorzitting gehouden.
4. Bij besluit van 13 februari 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiseressen ongegrond verklaard. Verweerder heeft zich in dit besluit op het standpunt gesteld dat er tussen referent en eiseressen geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, zodat niet kan worden gesproken van een beschermenswaardig gezinsleven. Eiseressen hebben beroep ingesteld tegen dit besluit.
5. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, heeft bij uitspraak van 27 augustus 2020 (ECLI:NL:RBDHA:2020:7802) geoordeeld dat verweerder te streng heeft getoetst aan het criterium van de meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Verweerder heeft ten onrechte van doorslaggevend belang geacht of eiseressen zonder de nabijheid van referent kunnen functioneren. Ook heeft verweerder teveel gewicht toegekend aan de omstandigheid dat eiseressen liefdadigheidshulp krijgen, waarbij het gelet op de oorlogssituatie in Syrië onzeker is of deze hulp kan worden voortgezet. De rechtbank heeft het besluit vernietigd en verweerder opgedragen om opnieuw op het bezwaar van eiseressen te beslissen. Deze uitspraak staat in rechte vast omdat daartegen geen hoger beroep is ingesteld.
6. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseressen opnieuw ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich nu op het standpunt dat er wel sprake is van beschermenswaardig gezinsleven tussen referent en eiseressen, maar dat hun belang bij het uitoefenen van gezinsleven in Nederland niet opweegt tegen de belangen van de Nederlandse overheid.
7. Op wat eiseressen daartegen aanvoeren wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
8. Het recht op eerbiediging van familie- en gezinsleven is neergelegd in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. De aanwezigheid van beschermenswaardig gezinsleven in de zin van dit artikel betekent niet automatisch dat er verblijfsrecht moet worden toegestaan. Er moet namelijk altijd een afweging worden gemaakt tussen de belangen van de betrokken individuen en het belang van de Staat. De Staat heeft daarbij een zekere beoordelingsvrijheid. Wel moeten alle relevante feiten en omstandigheden in de beoordeling worden betrokken. Dit volgt uit jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, bijvoorbeeld de uitspraak van 31 januari 2006 in de zaak
Rodrigues da Silva en Hoogkamer tegen Nederland(ECLI:CE:ECHR:2006:0131JUD005043599).
9. In deze zaak heeft verweerder in het voordeel van eiseressen meegewogen dat zij beschikken over geldige paspoorten, dat niet is gebleken van openbare ordebezwaren en dat er vanwege de oorlogssituatie een objectieve belemmering bestaat om het gezinsleven in Syrië uit te oefenen. Verweerder heeft in het nadeel van eiseressen meegewogen dat zij een beroep zullen doen op de openbare kas en dat het economische belang van Nederland zwaar weegt, dat hun band met Syrië sterker is dan de band met Nederland en dat eiseressen zich zonder referent staande kunnen houden in Syrië. De afweging van deze belangen valt volgens verweerder in het nadeel van eiseressen uit.
10. Eiseressen voeren daartegen aan dat zij volgens de definities van de Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen van de Verenigde Naties en het Hof van Justitie van de Europese Unie wel degelijk van referent afhankelijk zijn en dat verweerder ten onrechte opnieuw in de beoordeling heeft betrokken dat zij in Syrië hulp krijgen van buren en kennissen. De rechtbank is met eiseressen van oordeel dat verweerder ten onrechte in hun nadeel heeft meegewogen dat zij zonder referent zouden kunnen functioneren. In de eerste plaats is hierbij van belang dat verweerder inmiddels heeft aangenomen dat tussen eiseressen en referent een beschermenswaardig gezinsleven bestaat. Dit brengt met zich dat volgens verweerder tussen eiseressen en referent een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie bestaat. Hoewel verweerder in het kader van de belangenafweging de band tussen eiseressen en referent ook moet meewegen, kan verweerder deze band daarbij niet anders kwalificeren dan hij in het kader van het vaststellen van het gezinsleven heeft gedaan omdat dit innerlijk tegenstrijdig is. Ook heeft verweerder ten onrechte in de belangenafweging betrokken dat eiseressen steun krijgen van vrienden en kennissen. In de uitspraak van 27 augustus 2020 heeft deze rechtbank namelijk al geoordeeld dat het vanwege de oorlogssituatie in Syrië onzeker is of die hulp blijvend kan worden voortgezet.
11. Het voorgaande brengt met zich dat verweerder de banden van eiseressen met hun land van herkomst ook niet op de juiste wijze heeft gewogen. Verweerder heeft immers overwogen dat de band van eiseressen met Syrië sterker is dan de band met Nederland omdat zij zich in Syrië zonder referent kunnen redden. Dit gaat gelet op wat hiervoor is overwogen niet zonder meer op. Het is niet in geschil dat het beschermenswaardige gezinsleven tussen eiseressen en referent niet in Syrië kan worden uitgeoefend vanwege de oorlogssituatie en dat dit een zwaarwegende omstandigheid in het voordeel van eiseressen is. Gelet hierop is het bestreden besluit opnieuw innerlijk tegenstrijdig voor zover daarin is overwogen dat asielgerelateerde omstandigheden geen rol kunnen spelen in de belangenafweging.
12. Het bestreden besluit is onvoldoende gemotiveerd en dient wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te worden vernietigd. Vanuit het oogpunt van finale geschilbeslechting oordeelt de rechtbank ook nog als volgt.
13. Eiseressen voeren aan dat verweerder ten onrechte in hun nadeel heeft meegewogen dat zij een beroep zullen moeten doen op de openbare kas in Nederland. Referent heeft verklaard dat hij een bijstandsuitkering heeft en dat hij eiseressen niet kan onderhouden. Dit laat volgens eiseressen onverlet dat referent in de toekomst weer een baan zou kunnen krijgen. Hierin kan de rechtbank niet meegaan omdat dit een toekomstige onzekere gebeurtenis is. De rechtbank hecht er echter wel aan op te merken dat gelet op wat hiervoor is overwogen het economisch belang van Nederland vooralsnog het enige belang is dat in het nadeel van eiseressen weegt. De vraag die zich voordoet is of dat belang zodanig zwaarwegend is dat alle belangen in het voordeel van eiseressen daartegen niet opwegen. Daarbij dient te worden opgemerkt dat in zijn algemeenheid niet kan worden gesteld dat het economische belang van Nederland onder alle omstandigheden doorslaggevend is aangezien daarmee het maken van een belangenafweging illusoir zou worden.
14. Omdat het op de weg van verweerder ligt om een nieuwe belangenafweging te maken, ziet de rechtbank geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal dan ook worden opgedragen om opnieuw op het bezwaar van eiseressen te beslissen. Met eiseressen ziet de rechtbank wel aanleiding om verweerder te binden aan een kortere beslistermijn dan negentien weken zoals die volgt uit artikel 76 van de Vreemdelingenwet 2000. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het vorige besluit op bezwaar ook al moest worden vernietigd zodat deze zaak al erg lang loopt. Daarnaast is het niet in geschil dat eiseressen zich vanwege de scheiding met referent, de oorlogssituatie in Syrië en de slechte gezondheid en hoge leeftijd van eiseres 2 in een schrijnende situatie bevinden. Met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb zal de rechtbank daarom bepalen dat verweerder binnen zes weken een nieuw besluit op het bezwaar van eiseressen moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
15. Verweerder zal worden veroordeeld in de door eiseressen gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.068 bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1. Ook moet verweerder het door eiseressen betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 bepaalt dat verweerder binnen zes weken een nieuw besluit moet nemen op het bezwaar van eiseressen met inachtneming van deze uitspraak;
 veroordeelt verweerder tot vergoeding van de door eiseressen gemaakte proceskosten ter hoogte van € 1.068 (duizendachtenzestig euro);
 veroordeelt verweerder tot vergoeding van het door eiseressen betaalde griffierecht ter hoogte van € 181 (honderdeenentachtig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.P. van Alphen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Hamans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 mei 2021.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.