ECLI:NL:RBDHA:2021:5617

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 mei 2021
Publicatiedatum
3 juni 2021
Zaaknummer
9083110 / EJ VERZ 21-82279
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige beëindiging arbeidsovereenkomst en toekenning van vergoedingen

In deze zaak heeft de kantonrechter te Gouda op 11 mei 2021 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een werknemer tegen haar werkgever, Vitali Thuiszorg B.V. De werknemer, die in dienst was als stagiair verpleegkundige, heeft verzocht om te verklaren dat de beëindiging van haar arbeidsovereenkomst in strijd was met artikel 7:671 van het Burgerlijk Wetboek. De werkgever had de arbeidsovereenkomst opgezegd zonder toestemming van het UWV en zonder inachtneming van de opzegtermijn. De werknemer vorderde onder andere een billijke vergoeding, transitievergoeding en betaling van achterstallig loon.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werkgever de arbeidsovereenkomst onrechtmatig heeft beëindigd. De werkgever is niet verschenen op de zitting en heeft geen verweer gevoerd. De kantonrechter heeft de werknemer in het gelijk gesteld en een billijke vergoeding van € 950,00 bruto toegekend, evenals een transitievergoeding van € 35,29. Daarnaast zijn de vorderingen voor achterstallig salaris, niet-genoten vakantie-uren, vakantietoeslag en reiskosten toegewezen. De proceskosten zijn voor rekening van de werkgever, die als in het ongelijk gestelde partij is aangemerkt.

De beslissing van de kantonrechter is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het verzoek van de werknemer om een verklaring voor recht is afgewezen, omdat dit niet noodzakelijk was voor haar belangen. De uitspraak benadrukt de bescherming van werknemers tegen onrechtmatige beëindiging van arbeidsovereenkomsten en de verplichtingen van werkgevers in dit kader.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Gouda
MKl
Rep.nr.: 9083110 \ EJ VERZ 21-82279
Datum: 11 mei 2021
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. T.J. Roest Crollius,
tegen
de besloten vennootschap Vitali Thuiszorg B.V.,
gevestigd te Gouda,
verwerende partij,
niet verschenen.
Partijen worden aangeduid als “de werknemer” en “de werkgever”.

1.Het procesverloop

1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
  • het verzoekschrift van de werknemer met producties, ter griffie ingekomen op 10 maart 2021;
  • het oproepingsexploot d.d. 8 april 2021 met een uittreksel van de publicatie in de Staatscourant.
1.2.
Op 15 april 2021 heeft een zitting plaatsgevonden. De werkgever is zonder bericht niet ter zitting verschenen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat de werknemer ter toelichting van haar standpunten nog naar voren heeft gebracht.

2.De feiten

2.1.
De werknemer, geboren op [geboortedatum] 2001, is op 1 december 2020 in dienst getreden bij de werkgever. De laatste functie die de werknemer vervulde, is die van stagiair Verpleegkundige in opleiding voor 24 uur per week, met een salaris van € 868,15 bruto per maand, te vermeerderen met de vakantietoeslag van 8% en een vergoeding voor woon-werkverkeer.
Op 11 januari 2021 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de werknemer enerzijds en [teamleider] , teamleider, en [zorgmedewerker] , zorgmedewerker, namens de werkgever anderzijds. Aan de werknemer is in dat gesprek te kennen gegeven dat de werknemer niet goed functioneerde en dat de werkgever wil stoppen met de arbeidsovereenkomst met de werknemer.
2.3.
Bij brief van 12 januari 2021 heeft de werkgever aan de werknemer het volgende bericht:
“Betreft: beëindiging arbeidsovereenkomst
Geachte mevrouw [verzoeker] ,
Naar aanleiding van ons gesprek op maandag 11 januari jl (verslag is bijgevoegd) bevestig ik hierbij dat de overeenkomst m.i.v. 11 januari zal worden stopgezet.
De reden hiervan is, dat is gebleken dat de zorgmedewerkers en teamleiding van mening zijn dat de keuze voor de Thuiszorg niet geheel past bij de manier van functioneren bij de cliënten, die voornamelijk bestaan uit kwetsbare ouderen, waarbij het sociale aspect een belangrijke speelt. Het initiatief daartoe is bij uw werkwijze helaas niet geconstateerd.
Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd en wens u alle goeds toe bij uw verdere opleidingskeuzes.
Met vriendelijke groet,
Mw. [teamleider]
Teamleider Vitali Thuiszorg”
2.4.
De werknemer heeft bij brieven van haar gemachtigde van 2 februari 2021 en 10 maart 2021 de werkgever bericht het niet eens te zijn met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en verzocht om betaling van achterstallig loon, uitbetaling van vakantie-uren en vakantietoeslag en reiskosten. De werkgever is niet tot betaling overgegaan.
2.5.
De werknemer heeft eind januari 2021 elders werk gevonden.

3.Het verzoek en de beoordeling

3.1.
De werknemer heeft een verzoek gedaan om te verklaren voor recht dat de werkgever de arbeidsovereenkomst heeft beëindigd in strijd met artikel 7:671 jo. 7:681 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en om de werkgever te veroordelen tot betaling van:
  • een billijke vergoeding van € 5.000,- bruto, althans een door de kantonrechter te bepalen billijke vergoeding;
  • de transitievergoeding ex artikel 7:673 BW;
  • € 1.736,30 ter zake achterstallig salaris;
  • € 219,44 ter zake niet-genoten vakantie-uren;
  • € 156,46 ter zake vakantietoeslag;
  • € 190,22 ter zake reiskosten;
  • € 1.056,10 ter zake de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW;
  • de wettelijke rente over de hiervoor genoemde bedragen vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot aan de dag der algehele voldoening;
  • de kosten van de procedure.
3.2.
De werknemer legt aan haar verzoek het volgende ten grondslag. De brief van 12 januari 2021 kwalificeert als een opzegging van de werkgever zonder dat toestemming is gevraagd aan het UWV om de arbeidsovereenkomst op te mogen zeggen en zonder inachtneming van de opzegtermijn zoals bepaald in de arbeidsovereenkomst. De arbeidsovereenkomst is in strijd met artikel 7:671 BW opgezegd, op grond waarvan de werknemer aanspraak maakt op een billijke vergoeding ex artikel 7:681 BW. De werknemer baseert het gevorderde bedrag van € 5.000,- aan billijke vergoeding op het haar op zeer brute wijze ontnemen van een perspectief op een dienstverband, waardoor zij in financiële problemen is gekomen en niet haar wens kan verwezenlijken om de opleiding verpleegkundige op de door haar voorgestane wijze te doorlopen. De werknemer heeft daarnaast nog geen enkele loonbetaling ontvangen en ook is er geen eindafrekening opgesteld en aan haar betaald. De werknemer vordert betaling van het bedrag nog niet ontvangen loon, te vermeerderen met de niet-genoten vakantie-uren en vakantietoeslag en de reiskostenvergoeding. De werkgever is ondanks sommatie niet tot betaling overgegaan; reden waarom de werknemer ook aanspraak maakt op de wettelijke verhoging, aldus de werknemer.
3.3.
De werkgever is bij brief van de griffier opgeroepen voor de mondelinge behandeling van het verzoek op 15 april 2021 te 15.00 uur. De oproepingsbrief is bij terugkerende post retour gekomen met het opschrift “vertrokken”. De werknemer heeft de werkgever vervolgens bij exploot d.d. 8 april 2021 opgeroepen te verschijnen ter mondelinge behandeling van het verzoek op 15 april 2021 met publicatie daarvan in de Staatscourant. De werkgever is niet ter mondelinge behandeling op 15 april 2021 verschenen. De kantonrechter acht de werkgever behoorlijk opgeroepen.
3.4.
De werkgever heeft geen verweer gevoerd. De verzoeken van de werknemer zullen worden toegewezen met inachtneming van het volgende.
3.5.
De werkgever heeft de arbeidsovereenkomst tegen 11 januari 2021 opgezegd zonder dat de werknemer daarmee had ingestemd, zonder dat het UWV de werkgever daartoe toestemming had gegeven of de kantonrechter de arbeidsovereenkomst heeft ontbonden en zonder de in de arbeidsovereenkomst voor tussentijdse opzegging bepaalde opzegtermijn in acht te nemen. Het staat vast dat sprake is van een opzegging in strijd met artikel 7:671 BW, zodat het verzoek van de werknemer om ten laste van de werkgever een billijke vergoeding toe te kennen zal worden toegewezen. Al de omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, waaronder het door de werknemer geleden financiële nadeel en de omstandigheid dat de werknemer binnen afzienbare tijd elders werk heeft gevonden, leiden tot de conclusie dat aan de werknemer een billijke vergoeding is toe te kennen van een maandsalaris, te vermeerderen met de vakantietoeslag. De billijke vergoeding is daarmee, afgerond naar boven, vast te stellen op een bedrag van € 950,00 bruto.
3.6.
De werknemer maakt aanspraak op de transitievergoeding ex artikel 7:673 BW. Ter zake de transitievergoeding zal worden toegewezen een bedrag van € 35,29.
3.7.
Aanleiding om de gevorderde wettelijke verhoging te matigen is er niet. De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf het tijdstip van verzuim van de afzonderlijke bedragen.
3.8.
De verzochte verklaring voor recht vloeit reeds voort uit de verzochte en toe te wijzen billijke vergoeding. Dit verzoek zal worden afgewezen, nu niet is gebleken dat verzoekende partij daarbij een separaat belang heeft.
3.9.
De proceskosten komen voor rekening van de werkgever als de in het ongelijk gestelde partij. De werknemer heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging. Verzoekende partijen met een toevoeging betalen een lager griffierecht. Verder worden in dat geval de kosten van de deurwaarder voor het uitbrengen van het exploot en/of advertentiekosten van rijkswege vergoed. Die kosten zijn dus niet voor rekening van de werknemer. Gelet op het voorgaande wordt de werkgever slechts veroordeeld tot betaling van het lagere griffierecht, de eventuele verschotten en ten slotte tot vergoeding van het – hierna in de beslissing vast te stellen – salaris van de gemachtigde. Deze vergoeding voor het salaris moet door de gemachtigde worden verrekend met de op grond van de Wet op de rechtsbijstand aan de gemachtigde toegekende vergoeding.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt de werkgever om aan de werknemer te betalen:
€ 950,00 bruto ter zake de billijke vergoeding;
€ 35,29 ter zake de transitievergoeding;
€ 1.736,30 ter zake achterstallig salaris;
€ 219,44 ter zake niet-genoten vakantie-uren;
€ 156,46 ter zake vakantietoeslag;
€ 190,22 ter zake reiskosten;
€ 1.056,10 ter zake de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW;
de wettelijke rente over de sub a tot en met g genoemde bedragen vanaf het tijdstip van verzuim tot aan de dag der algehele voldoening;
4.2.
veroordeelt de werkgever tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van de werknemer tot en met vandaag vaststelt op € 583,00, waaronder begrepen een bedrag van € 498,00 aan salaris gemachtigde;
4.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. M. Nijenhuis en uitgesproken ter openbare zitting van 11 mei 2021.