In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst over de toepassing van het verlaagde btw-tarief op de diensten van eiseres. Eiseres biedt een fractional sailing dienst aan, waarbij zeiljachten ter beschikking worden gesteld aan abonnees. De rechtbank moest beoordelen of deze diensten kunnen worden aangemerkt als het geven van gelegenheid tot sportbeoefening, zoals bedoeld in de Wet op de omzetbelasting (Wet OB). Eiseres stelde dat haar totaalpakket, inclusief het ter beschikking stellen van zeilboten en de bijbehorende faciliteiten, kwalificeert voor het verlaagde tarief. De inspecteur betwistte dit en stelde dat de diensten van eiseres niet onder de definitie van sportbeoefening vallen.
De rechtbank oordeelde dat de diensten van eiseres niet enkel het ter beschikking stellen van zeilboten omvatten, maar een samengestelde prestatie vormen die niet onder het verlaagde tarief valt. De rechtbank concludeerde dat de terbeschikkingstelling van de zeilboten op zichzelf niet kan worden beschouwd als het geven van gelegenheid tot sportbeoefening. Eiseres had bovendien steeds aangifte gedaan naar het algemene tarief, waardoor er geen sprake was van schending van het vertrouwensbeginsel. De beroepen van eiseres werden ongegrond verklaard, en de rechtbank wees de proceskostenveroordeling af.