ECLI:NL:RBDHA:2021:5635

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juni 2021
Publicatiedatum
3 juni 2021
Zaaknummer
C/09/589994 / HA ZA 20-293
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake diverse vorderingen na opzegging managementovereenkomst en uitkoop aandelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 juni 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen A.H.C.K. Beheer B.V. en Sparkler Invest B.V. en andere gedaagden. De zaak betreft diverse vorderingen die voortvloeien uit de opzegging van een managementovereenkomst en de daaropvolgende uitkoop van aandelen op basis van een aandeelhoudersovereenkomst. De eisers, A.H.C.K. Beheer B.V. en [eiser2], hebben vorderingen ingesteld tegen Sparkler Invest B.V. en andere gedaagden, waaronder de veroordeling tot het afzien van een beroep op een concurrentiebeding, betaling van een voorschot op schadevergoeding, en de overname van een lening door Sparkler Invest. De rechtbank heeft vastgesteld dat de managementovereenkomst met een opzegtermijn van twee maanden kon worden beëindigd en dat er geen schadevergoeding verschuldigd was aan de eisers. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de eisers niet konden worden vrijgesteld van het concurrentiebeding en dat de vorderingen van de eisers in conventie werden afgewezen. In reconventie heeft de rechtbank de vorderingen van Sparkler Invest c.s. gedeeltelijk toegewezen, met een veroordeling van [eiser1] tot betaling van leasekosten voor een Porsche Cayenne tot de datum van beëindiging van de managementovereenkomst. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij haar eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/589994 / HA ZA 20-293
Vonnis van 2 juni 2021
in de zaak van

1.A.H.C.K. BEHEER B.V., te Almere,

2.
[eiser2], te [woonplaats] ,
eisers in conventie,
eisers in het incident,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. M.E.C. Lok te Den Haag,
tegen

1.SPARKLER INVEST B.V., gevestigd te Alphen aan den Rijn,

2.
SPARKLER B.V., gevestigd te Nieuwegein,
3.
STICHTING ADMINISTRATIEKANTOOR SPARKLER, gevestigd te Nieuwegein,
4.
NAVITAS B.V., gevestigd te Alphen aan den Rijn,
5.
KALAMARIS B.V., gevestigd te Alphen aan den Rijn,
6.
KALAMARIS II B.V., gevestigd te Alphen aan den Rijn,
7.
[gedaagde7] HOLDING B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagden in conventie,
gedaagden in het incident,
eiseressen in reconventie,
advocaat mr. J.H. van der Weide te Den Haag.
Eisers in conventie worden hierna gezamenlijk [eisers] genoemd en ieder afzonderlijk [eiser1] en [eiser2] . Gedaagden in conventie onder 1 en 3 tot en met 7 worden hierna gezamenlijk Sparkler Invest c.s. genoemd en gedaagden in conventie worden hierna ieder afzonderlijk Sparkler Invest, Sparkler, de STAK, Navitas B.V., Kalamaris I, Kalamaris II en [gedaagde7] Holding genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding tevens houdende een provisionele vordering op grond van artikel 223 Rv, van 24 februari 2020, met producties;
  • de conclusie van antwoord, tevens houdende antwoord in het incident en eis in reconventie, met producties;
  • het tussenvonnis van14 oktober 2020;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met producties;
  • de akte houdende eiswijziging tevens akte houdende producties namens [eisers] , met producties;
  • de akte overlegging producties, namens [eisers] , met producties;
  • de akte reactie wijziging eis in conventie, inbreng producties, tevens houdende wijziging van eis in reconventie namens Sparkler Invest c.s., met producties;
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 20 april 2021.
1.2.
Het proces-verbaal van de mondelinge behandeling is buiten aanwezigheid van partijen opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld correcties van feitelijke aard per brief aan de rechtbank kenbaar te maken. Sparkler Invest c.s. en Sparkler hebben bij brief van 7 mei 2021 van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Deze brief maakt deel uit van het procesdossier en het vonnis wordt gewezen met inachtneming van deze brief, voor zover het correcties van feitelijke aard betreft.
1.3.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Sparkler levert diensten op het gebied van informatietechnologie en houdt zich bezig met projectconsultancy, recruitment en training van gekwalificeerd personeel. Zij doet dit onder meer door het houden van aandelen in diverse vennootschappen die actief zijn op het gebied van big data, data science en Java/JVMtechnologie, waaronder Big Data Republic B.V. (hierna BDR), JDriven B.V. (hierna JDriven) en JCore B.V. (hierna JCore).
2.2.
[eiser1] en Sparkler Invest c.s. houden de aandelen in Sparkler. De onderstaande tabel geeft de verhoudingen in Sparkler weer:
Aandeelhouder
gewone aandelen
Cumpref A
Cumpref B
Sparkler Invest
68,63%
[eiser1]
14,71%
27,78%
[gedaagde7] Holding
14,71%
27,78%
Navitas B.V.
49%
Kalamaris I
25,50%
Kalamaris II
25,50%
STAK
1,96%
2.3.
De aandelen in Sparkler Invest worden gehouden door Navitas Capital B.V. (hierna: Navitas Capital) en Quadrum Capital B.V. (hierna Quadrum Capital).
Navitas B.V. en Navitas Capital maken onderdeel uit van dezelfde onderneming die zich richt op het bouwen van sterke stabiele Nederlandse bedrijven (hierna tezamen te noemen Navitas). Daartoe verstrekt Navitas geld in combinatie met kennis en ervaring. De heer [A] (hierna: [A] ) is (indirect) bestuurder van Navitas Capital, Navitas B.V., Kalamaris I en Kalamaris II.
Quadrum Capital is een investeringsmaatschappij die bedrijven op een gestructureerde en verantwoorde wijze wil helpen groeien door het inbrengen van kennis, kapitaal, netwerk en support op strategisch en organisatorisch gebied.
2.4.
De certificaten in de STAK worden gehouden door twee managers. [eiser1] en [gedaagde7] Holding zijn de bestuurders van de STAK.
2.5.
De heer [gedaagde7] (hierna: [gedaagde7] ) is aandeelhouder en bestuurder van [gedaagde7] Holding. Hij was medeoprichter van JDriven B.V. en JCore B.V., beide deelnemingen van Sparkler.
voorgeschiedenis tot overname van Sparkler
2.6.
In 2016/2017 zijn de aandelen in BDR, JDriven en JCore (hierna de deelnemingen of de onderneming) beschikbaar gekomen op de markt voor overname. [eiser2] heeft deze mogelijkheid gesignaleerd en heeft Quadrum Capital hierbij betrokken.
2.7.
Op 19 september 2017 hebben [eiser2] en Quadrum Capital van de verkopers van Sparkler een Information Memorandum ontvangen. In dit Information Memorandum is onder andere opgenomen dat de onderneming in de voorafgaande periode steeds organisch was gegroeid en het bevatte de prognose dat deze groei zich na de overname zou voortzetten:

Management continues to develop the Company along the same lines that have enabled it to achieve significant organic growth in the past years, at an anticipated CAGR 12% from the years up to 2021. Management aims to accelerate growth via (…).
2.8.
[eiser2] en Quadrum Capital hebben in een non-binding offer van 31 oktober 2017 samen met [gedaagde7] hun interesse kenbaar gemaakt in de overname van de aandelen in de deelnemingen door [eiser2] , [gedaagde7] , Quadrum Capital en een nader te vinden financiële investeerder. Dit is uiteindelijk Navitas geworden.
Het indicatieve bedrag van de bieding is berekend aan de hand van een multiple van 8.
In het non-binding offer is onder meer het volgende opgenomen:

de afgelopen periode hebben wij ons intensief verdiept in de markt waarin Sparkler (…) actief is. (…) Wij zijn er hierbij van overtuigd geraakt dat er sprake is van een mooie stabiele organisatie met een sterk dienstenaanbod, een gedegen infrastructuur onder leiding van een goed management. Op basis hiervan staat Sparkler goed gepositioneerd en heeft zij de vereiste kwaliteit en competenties om haar groei-ambities te realiseren.
en

[eiser2] (beoogd CEO), (…) [gedaagde7] (Group CTO) en het huidige managementteam zullen de onderneming (blijven) leiden. Insteek daarbij is de huidige succesvolle ontwikkeling van Sparkler waar mogelijk te continueren en verder uit te bouwen.
2.9.
Gedurende drie weken is een due diligence onderzoek verricht, waarin fiscale, juridische, commerciële en financiële aspecten van de onderneming zijn onderzocht. Ten aanzien van de door Sparkler gemaakte prognose voor 2018 kwam uit het onderzoek dat de kosten realistisch waren ingeschat en dat de omzet conservatief was ingeschat.
2.10.
In het door [eiser2] , [gedaagde7] , Navitas en Quadrum Capital op 24 november 2017 uitgebrachte finale bod is opgenomen dat de insteek van kopers is om vanuit haar huidige (zelfstandige) positie het succes van de onderneming verder duurzaam voort te zetten en verder door te ontwikkelen. In het finale bod is een koopsom opgenomen van € 17.000.000, die deels zou worden gefinancierd met inbreng van aandeelhouders (€ 9.000.000) en deels met externe financiering (€ 8.000.000). [eiser2] en [gedaagde7] zouden ieder 15% van de aandelen verkrijgen, maar daarvoor maar een bedrag van € 150.000 hoeven inleggen.
2.11.
Op 18 december 2017 hebben Navitas B.V. en Quadrum Capital Sparkler Invest opgericht. Eveneens op 18 december 2017 is Sparkler opgericht. Sparkler heeft gewone aandelen uitgegeven en cumulatief preferente stemrechtloze aandelen A en B. In de statuten is bepaald dat uit te keren dividend eerst moet worden uitgekeerd op de stemrechtloze aandelen A tot een waarde van 9% van de uitstaande waarde van € 9 miljoen (= € 810.000), vervolgens op de cumulatief preferente aandelen B en vervolgens pas aan de houders van gewone aandelen.
2.12.
Op 28 december 2017 hebben de aandeelhouders van Sparkler een aandeelhoudersovereenkomst getekend. In deze overeenkomst is onder meer het volgende opgenomen:
( a) de bepaling dat de algemene vergadering van aandeelhouders (AVA) bestuurders met volstrekte meerderheid van stemmen kan ontslaan;
( b) een lock-up periode van vijf jaar voor [eiser1] en [gedaagde7] Holding, waarin zij hun aandelen in Sparkler niet mogen overdragen of bezwaren zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van de overige aandeelhouders;
( c) een aanbiedingsregeling voor de aandelen in Sparkler;
( d) een non-concurrentiebeding van twee jaar.
2.13.
Op 28 december 2017 is gebleken dat [eiser2] het door hem te betalen bedrag voor de aandelen niet beschikbaar had. Op 29 december 2017 heeft Rabobank een geldlening van € 150.000 verstrekt aan [eiser1] . Sparkler Invest heeft zich verbonden om, in het geval [eiser1] haar aandelen in Sparkler moet aanbieden, de door [eiser1] gehouden aandelen te kopen voor minimaal het bedrag van de lening. Deze voorwaardelijke vordering van [eiser1] op Sparkler Invest is verpand aan Rabobank.
2.14.
Op 29 december 2017 is een koopovereenkomst getekend voor de overname van de aandelen in de deelnemingen voor een koopsom van € 17.465.432 en zijn de aandelen geleverd aan Sparkler. [eiser1] en [gedaagde7] Holding zijn benoemd tot gezamenlijk bevoegde statutair bestuurders van Sparkler.
2.15.
Voor de overname is een kredietovereenkomst afgesloten met Rabobank voor een bedrag van € 8.000.000. In de kredietovereenkomst is onder punt 5 inzake convenanten, opgenomen dat de verhouding tussen netto schuld en bedrijfsresultaat (EBITDA) in de periode tussen het vierde kwartaal van 2017 en het eerste kwartaal van 2020 zou dalen van maximaal 3,80 naar maximaal 1,50. Verder is opgenomen dat Rabobank per kwartaal de financiële convenanten toetst aan de hand van de geconsolideerde kwartaalcijfers en het kwartaalcertificaat van Sparkler.
2.16.
Eveneens op 29 december 2017 is een managementovereenkomst getekend tussen Sparkler enerzijds en [eiser2] en [eiser1] anderzijds. In de managementovereenkomst is onder meer opgenomen dat deze voor onbepaalde tijd is aangegaan en door partijen met een opzegtermijn van wederzijds twee maanden kan worden opgezegd. Voorts is in de managementovereenkomst een relatie- en een non-concurrentiebeding opgenomen op basis waarvan [eisers] gedurende een periode van 24 maanden na beëindiging van de managementovereenkomst (i) geen contact mogen zoeken of hebben met relaties van Sparkler en aan Sparkler gelieerde vennootschappen, een en ander voor zover de te verrichten werkzaamheden geacht kunnen worden te behoren tot het werkterrein van Sparkler en (ii) niet betrokken mogen zijn bij een andere onderneming die met Sparkler en de aan haar gelieerde ondernemingen concurrerende activiteiten onderneemt. Voorts bepaalt de managementovereenkomst dat, indien [eisers] activiteiten willen ondernemen die mogelijk onder het relatie- en of concurrentiebeding vallen, zij deze aan Sparkler zullen voorleggen voor toestemming. Deze toestemming zal Sparkler niet op onredelijke gronden mogen onthouden.
na de overname van Sparkler
2.17.
De EBITDA van Sparkler in het eerste jaar na de overname, 2018, bedroeg € 2.030.000. Dit was 73% van de voor deze periode verwachtte EBITDA.
2.18.
In december 2018 is in het jaarplan voor 2019 een EBITDA voor 2019 opgenomen van € 2.800.000. De resultaten in 2019 bleven vervolgens achter bij de verwachtingen. In verband met het als gevolg daarvan niet behalen van de met Rabobank overeengekomen financiële convenanten heeft Sparkler in de eerste maanden van 2019 aan Rabobank een waiver fee moeten betalen van € 20.000. Naar aanleiding hiervan heeft Sparkler een presentatie voor Rabobank opgesteld. Hierin heeft zij de verwachtte EBITDA over 2019 bijgesteld naar € 2.400.000.
In een e-mail van 19 maart 2019 heeft [A] over deze presentatie onder meer het volgende geschreven aan onder meer [eiser2] .

In aanvulling op bovenstaande wil ik graag aan jou als algemeen directeur duidelijk maken dat ik de aard van genoemde maatregelen erg algemeen/wollig vind, terwijl er een forse stijging van EBITDA (als % omzet en absoluut) in deze sheets staat.
(…)
Ik vind dit prachtige volzinnen, maar mij ontbreekt de vertaling van deze mooie tekst naar de verbeterslag die Sparkler nodig heeft. Dat komt kort gezegd neer op [1] uitbreiding van het team (netto groei), [2] minder mensen op de bank (hogere bezetting), [3] lagere kosten en [4] daling werkkapitaal. Hoe concreter we de acties benoemen, hoe duidelijk dit voor de organisatie en ook voor ons als aandeelhouder(s) is. Ik heb daar hele grote behoefte aan.
2.19.
In een e-mail van 16 april 2019 heeft [A] aan onder meer [eiser2] geschreven dat vanuit Navitas behoefte bestond aan een duidelijk overzicht van acties die met goede executie zullen leiden tot noodzakelijk herstel van de (financiële) performance, maar dat [A] dit niet in een door [eiser2] opgestelde agenda voor een vergadering ziet terugkomen.
2.20.
Op enig moment in het voorjaar van 2019 is een lijst opgesteld met acties om (financiële) doelstellingen te behalen.
2.21.
In een e-mail van 17 mei 2019 hebben een medewerker van Quadrum Capital en een medewerker van Navitas het volgende aan [eiser2] geschreven:

Wij bespraken onze zorg en de noodzaak tot verbetering. (…)
Als ook door jou aangegeven zijn wij gezamenlijk met Sparkler begonnen met het doel deze mooie onderneming op een duurzame wijze (stevig) te laten doorgroeien. Primair door autonome groei en waar opportuun door overnames. De situatie per vandaag is echter dat de resultaten (fors) tegenvallen. Dat is het geval op vele fronten waaronder personeelsgroei, marge, kostenstructuur, werkkapitaal, etc. De resultaten zijn dusdanig dat er tot op heden geen sprake is van waardecreatie. Daarenboven heeft de Rabobank aangegeven intensief beheer te zullen inschakelen indien de nieuwe convenanten niet worden gehaald. (…)
Wij bespraken met jou de noodzaak om op korte termijn (…) een (gedragen) verbeterplan op te stellen (…)
Graag de verbeterplannen per thema / element SMART en compact opstellen.(…)
Wij hebben met elkaar afgesproken dat wij uiterlijk 7 juni de plannen ontvangen.
2.22.
In een e-mail van 5 juni 2019 heeft [eiser2] aan vertegenwoordigers van Navitas en Quadrum Capital de uitwerking van het besproken actieplan gestuurd. Aan het einde van de e-mail heeft hij geschreven dat partijen elkaar de 19e zien om de uitwerking van het actieplan te bespreken.
In reactie hierop is door een medewerker van Quadrum Capital onder meer het volgende geschreven aan onder meer een medewerker van Navitas die ook op de e-mail van [eiser2] van 5 juni 2019 was ingekopieerd. [eiser2] was niet ingekopieerd op deze laatste e-mail:
“V
an deze niet te monitoren algemeenheden worden wij niet blij. Dit is wat ons betreft dan ook (veel) te mager en onvoldoende concreet.
Om succes, voortang en impact te kunnen bepalen is het nodig dat bij de algemene omschrijvingen die nu zijn gegeven ook de eerder gevraagde aanvullingen komen (i) met concrete acties in de tijd uitgezet (en wie verantwoordelijk is) en (ii) financiële doorrekening van de acties en wanneer die vallen.
@[naam medewerker Navitas]
– verwacht dat jullie er gelijk over denken. Denk goed als wij [eiser2] (…) gezamenlijk bellen om terug te koppelen dat dit niet voldoende is (…).
2.23.
Bij e-mail van 13 juni 2019 heeft [eiser2] een aangepaste actiepuntenlijst gemaild aan medewerkers van Navitas en Quadrum Capital. Boven aan de lijst heeft hij vermeld dat het versie 2.0 betreft “
n.a.v. call uitwerking korte termijn acties (07-06-2019)”.
2.24.
Bij een e-mail van 5 juli 2019 van een medewerker van Quadrum Capital aan onder meer [eiser2] is gevoegd een mogelijk format voor het verbeterplan.
2.25.
In een e-mail van 15 oktober 2019 van een medewerker van Quadrum Capital aan onder meer [eiser2] is onder meer het volgende geschreven:

Bij de acties worden nu enkele doelen genoemd (tarieven+5% en billability +3%) en niet de acties/maatregelen die daar onder zitten om dit te realiseren. Denk goed om dat ook te benoemen.(…).
2.26.
In een e-mail van 21 oktober 2019 van een medewerker van Quadrum Capital aan onder meer [eiser2] is een opzet gegeven voor een actielijst.
2.27.
In oktober 2019 is Sparkler vanwege de achterblijvende resultaten bij Rabobank onder intensief beheer geplaatst. Op dat moment was de verwachting van Sparkler dat in 2019 een EBITDA van € 1.8000.000 zou worden gerealiseerd.
2.28.
Op 17 december 2019 heeft [A] , samen met een medewerker van Quadrum Capital [eiser2] mondeling geïnformeerd dat Sparkler Invest het vertrouwen in [eiser2] had verloren.
2.29.
In e-mails van 17 december 2019 en 18 december 2019 hebben [A] en [eiser2] met elkaar gediscussieerd over het antwoord op de vraag of het opzeggen van het vertrouwen in [eiser2] op 18 december 2019 in een MT-vergadering aan de labelmanagers van Sparkler moest worden gecommuniceerd. De MT-vergadering is doorgegaan en [eiser2] was hierbij niet aanwezig. [A] heeft in ieder geval met de labelmanagers besproken dat het vertrouwen in [eiser2] een forse deuk had opgelopen.
2.30.
In een brief van 7 januari 2020 heeft [A] aan [eiser2] onder meer geschreven dat Sparkler sinds het aantreden van [eiser2] als eindverantwoordelijke niet in staat is gebleken rendabele groei te realiseren, dat de budgetten niet zijn gehaald, dat de EBITDA in 2019 een dalende lijn vertoont en dat het achterblijvende resultaat voortkomt uit het steeds verder uit elkaar lopen van de inkomsten en de kosten. In de brief is ook verwezen naar de aan Rabobank betaalde waiver fee en naar de omstandigheid dat Sparkler door Rabobank is ondergebracht bij de afdeling bijzonder beheer. Ook is geschreven dat gevraagde bruikbare en concrete herstelplannen zijn uitgebleven.
2.31.
Tijdens de AVA van 4 februari 2020 is [eiser1] ontslagen als statutair bestuurder. Bij brief van 4 februari 2020 is de managementovereenkomst met inachtneming van een opzegtermijn van twee maanden opgezegd.
2.32.
Op grond van de aandeelhoudersovereenkomst is [eiser1] een
Good leaver. Artikel 12 lid 3 van de aandeelhoudersovereenkomst bepaalt dat een
Good Leavervan rechtswege en onherroepelijk zijn/haar aandelen aanbiedt aan de overige aandeelhouders. Alle overige aandeelhouders hebben bij brief gedateerd 18 februari 2019 aan Sparkler te kennen gegeven dat zij de door [eiser1] aan hen van rechtswege aangeboden aandelen wensen te kopen.
2.33.
Sparkler Invest c.s. hebben als prijs voor de aandelen van [eiser1] in Sparkler een bedrag genoemd van -/- € 625.046. Een in opdracht van [eisers] opgestelde waardering van de aandelen van [eiser1] in Sparkler komt uit op een toekomstige waarde per 1 januari 2023 van € 1.464.994. Volgens het betreffende waarderingsrapport is dit per 1 januari 2019 een waarde van € 1.037.839.
2.34.
Op verzoek van Sparkler Invest c.s. heeft het Nederlands Instituut van Register Valuators bij e-mail van 29 april 2020 de advocaat van Sparkler Invest c.s. bericht dat zij de heer [B] van [B] Bedrijfswaardering en Advies B.V. heeft aangewezen als Register Valuator (hierna: de Register Valuator).
2.35.
Ten tijde van de mondelinge behandeling in deze procedure waren partijen met elkaar en met de Register Valuator in overleg over de waardering van de door [eiser1] gehouden aandelen in Sparkler.
leaseauto
2.36.
In de managementovereenkomst is voor wat betreft de maandelijkse managementvergoeding van € 15.000 het volgende bepaald:

De in artikel 3 lid 1 bedoelde vergoeding is een all-in vergoeding. Dit betekent dat bij deze vergoeding onder meer geacht wordt te zijn inbegrepen een vergoeding voor woon-werkverkeer (inclusief – indien van toepassing – een vergoeding voor een leaseauto en tankpas) (…).
2.37.
In december 2017 is er discussie geweest tussen [eiser2] en Sparkler over de leaseauto van [eiser2] . Naar aanleiding hiervan heeft [eiser2] voorgesteld om in de managementovereenkomst een passage op te nemen die inhield dat het contract voor de eerste leaseauto van [eiser2] door Sparkler zou worden afgesloten en dat de leasevergoedingen op de managementvergoeding zouden worden ingehouden, maar dat [eiser1] na afloop van dit eerste leasecontract zelf voor de inzet van een representatieve auto zou zorgen. De door [eiser2] voorgestelde bepaling is niet in de managementovereenkomst opgenomen.
2.38.
Door een medewerker met een e-mail adres van Quadrum Capital is over de leaseauto het volgende aan [eiser2] geschreven:

Er zijn volgens mij twee smaken. Of er komt een leaseauto op naam van Sparkler en de maandelijkse kosten daarvan gaan in mindering op de fee. Of jij hebt/koopt/leased zelf een auto en betaalt die rechtstreeks vanuit je management fee. Het is mij om het even.
2.39.
In december 2017 is door één van de deelnemingen van Sparkler een leaseovereenkomst gesloten ten behoeve van [eiser2] . Het betrof een Mercedes waarvoor een maandelijkse leasevergoeding moest worden betaald van € 2.181,13.
2.40.
Op enig moment tijdens zijn werkzaamheden voor Sparkler heeft [eiser2] zijn rug gebroken.
2.41.
Op 15 oktober 2019 heeft [eiser2] als indirect bestuurder van Sparkler een leaseovereenkomst getekend voor een Porsche Cayenne met een waarde van € 131.000, met een maandelijkse leasetermijn van € 2.319,09. Sparkler heeft het contract voor de Porsche per 1 mei 2020 afgekocht voor een bedrag van € 56.763,04.

3.Het geschil

in het incident
3.1.
[eisers] vorderen, na wijziging van eis, samengevat en bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, voor de duur van dit geding en op verbeurte van het vervallen van een dwangsom (uitgezonderd voor wat betreft het gevorderde onder II.):
I. de veroordeling van Sparkler Invest c.s. en Sparkler om af te zien van een beroep op het concurrentie/relatiebeding op welke wijze dan ook;
II. de veroordeling van Sparkler Invest c.s. en Sparkler tot betaling van een voorschot op de schadevergoeding van € 795.020,56 aan [eisers] , althans storting van dit bedrag op een escrow rekening van een notaris;
III. Sparkler Invest te verplichten om alle lasten voortvloeiende uit de leningsovereenkomst tussen [eiser1] en Rabobank over te nemen;
IV. Sparkler Invest c.s. en Sparkler te verbieden om uitvoering te geven aan de aanbiedingsregeling in de aandeelhoudersovereenkomst;
V./VI. Sparkler Invest c.s. en Sparkler te verbieden om zelf of via groepsvennootschappen of aan hen verbonden (natuurlijke) personen, op straffe van verbeurte van een dwangsom, [eisers] op enigerlei wijze in de weg te staan bij het vinden en uitoefenen van door [eisers] gewenste werkzaamheden en/of functies en/of het betrekken van een door [eisers] gewenste functie;
3.2.
[eisers] leggen aan hun vorderingen in het incident het volgende ten grondslag. [eiser2] heeft een groot en spoedeisend belang om weer werkzaamheden te kunnen oppakken zodat hij weer inkomsten kan genereren.
Voor wat betreft de aanbiedingsplicht gaan Sparkler Invest c.s. uit van een onjuiste waarderingsmethode die voor [eisers] zeer nadelig uitpakt. [eisers] willen op het punt van de waardering een oordeel van de rechtbank en het is voor hen van belang dat dit oordeel wordt afgewacht voordat uitvoering wordt gegeven aan de aanbiedingsplicht. Sparkler Invest c.s. heeft zich tegenover [eisers] onredelijk opgesteld en [eiser1] ontvangt op dit moment geen managementvergoeding. Gelet hierop kan niet van [eisers] worden verlangd dat zij nog langer de financieringslasten van de lening bij Rabobank voor hun rekening nemen.
Tot slot vorderen [eisers] een voorschot op de schadevergoeding.
3.3.
Sparkler Invest c.s. en Sparkler voeren verweer. Op de stellingen van partijen in het incident wordt, voor zover relevant, hieronder nader ingegaan.
in conventie
3.4.
[eisers] vorderen, na wijziging van eis, samengevat en bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. de verklaring voor recht dat Sparkler en Sparkler Invest toerekenbaar zijn tekortgeschoten en/of onrechtmatig hebben gehandeld jegens [eisers] en hoofdelijk gehouden zijn om de door [eisers] hierdoor geleden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vergoeden en de zaak te verwijzen naar de schadestaatprocedure;
II. de hoofdelijke veroordeling van Sparkler Invest en Sparkler tot betaling van een voorschot op de schadevergoeding van € 795.020,56 te vermeerderen met wettelijke handelsrente;
III. de veroordeling van Sparkler om ter zake de beëindiging van de managementovereenkomst een opzegtermijn primair tot en met december 2022 [noot rechtbank: in het petitum staat 2020, maar met partijen begrijpt de rechtbank dat 2022 is bedoeld] in acht te nemen, dan wel subsidiair een opzegtermijn van achttien maanden dan wel meer subsidiair een opzegtermijn door de rechtbank in goede justitie te bepalen;
IV./X. de veroordeling van Sparkler Invest c.s. om, op straffe van verbeurte van een dwangsom, de aandelen van [eiser1] binnen veertien dagen na dit vonnis te kopen voor € 1.464.994, althans € 1.037.839 dan wel subsidiair de verklaring voor recht dat Sparkler Invest c.s. verplicht zijn deze aandelen te kopen tegen een waarde berekend in overeenstemming met de “
discounted cash flow” methode, althans de bepaling dat de waarde van de aandelen in kader van de aanbiedingsregeling in overeenstemming met de “
discounted cash flow” methode dient plaats te vinden;
V./IX. het gebod aan Sparkler Invest om, op straffe van verbeurte van een dwangsom, binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis de schuld van [eiser1] aan de Rabobank over te nemen;
VI. de verklaring voor recht dat Sparkler Invest c.s. [eiser1] niet aan het in de aandeelhoudersovereenkomst opgenomen concurrentiebeding kunnen houden en hieraan geen enkel recht kunnen ontlenen;
VII. de verklaring voor recht dat Sparkler [eisers] niet aan het in de managementovereenkomst opgenomen relatie- en non-concurrentiebeding kan houden en hieraan geen enkel recht kan ontlenen;
VIII. de hoofdelijke veroordeling van Sparkler Invest c.s. tot betaling van de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten;
XI./XII. het verbod aan Sparkler Invest c.s. en Sparkler om zelf of via groepsvennootschappen of aan hen verbonden (natuurlijke) personen, op straffe van verbeurte van een dwangsom, [eisers] op enigerlei wijze in de weg te staan bij het vinden van en uitoefenen van door [eisers] gewenste werkzaamheden en/of functies.
3.5.
[eisers] leggen aan hun vorderingen het volgende ten grondslag. Sparkler is toerekenbaar tekortgekomen in de nakoming van de managementovereenkomst. Sparkler Invest c.s. hebben van deze wanprestatie geprofiteerd en daarmee onrechtmatig jegens [eisers] gehandeld. Voorts hebben Sparkler Invest c.s. en Sparkler ook gehandeld in strijd met artikel 2:8 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Zij dienen de schade die [eisers] als gevolg hiervan leiden te vergoeden.
Voor wat betreft de managementovereenkomst heeft voorts te gelden dat Sparkler deze niet met een opzegtermijn van twee maanden mocht opzeggen. Zij dient een opzegtermijn in acht te nemen van de bij aanvang van de samenwerking tussen partijen voorziene termijn van vijf jaar zodat pas per december 2022 kan worden opgezegd, althans een opzegtermijn van achttien maanden, althans een opzegtermijn zoals de rechtbank deze redelijk acht.
Het is voorts in strijd met de redelijkheid en billijkheid om [eisers] te houden aan het concurrentiebeding en het relatiebeding opgenomen in de managementovereenkomst en de aandeelhoudersovereenkomst. [eiser2] heeft er immers belang bij weer aan de slag te gaan.
Tot slot hebben Sparkler Invest en Sparkler een voorstel gedaan voor de waardering van de aandelen, die [eiser1] thans dient aan te bieden op grond van de aanbiedingsregeling in de aandeelhoudersovereenkomst. Daarbij zijn ze ten onrechte uitgegaan van de multiple methode die onder meer geen acht slaat op de potentiële groei van Sparkler. Dit terwijl die verwachte groei positief is, mede als gevolg van de inspanningen van [eisers] De aandelen van [eiser1] in Sparkler dienen te worden gewaardeerd aan de hand van de meer gebruikelijke “
discounted cashflow” methode, die ook de door [eisers] ingeschakelde deskundige heeft gehanteerd. Bij die methode wordt rekening gehouden met de verwachte groei van Sparkler. Omdat Sparkler Invest en Sparkler een andere methode hebben gehanteerd hebben [eisers] er belang bij dat de rechtbank bepaalt volgens welke methode de aandelen moeten worden gewaardeerd: dit is een juridisch punt waarover de rechtbank kan en moet oordelen.
in reconventie
3.6.
Sparkler Invest c.s. en Sparkler vorderen, na wijziging van eis, samengevat, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. de veroordeling van [eiser1] tot (a) nakoming van de aanbiedingsregeling in die zin dat zij geen aanspraak kunnen maken op enige andere vergoeding voor de aandelen dan de waarde in het economisch verkeer per februari 2020 zoals vast te stellen door de Register Valuator als deskundige en (b) de betaling van 50% van de kosten van de deskundige aan Sparkler;
II. de hoofdelijke veroordeling van [eisers] tot betaling aan Sparkler van de nog niet betaalde leasetermijnen over januari tot en met april 2020 van € 9.231,24 inclusief BTW en de afkoopsom van de Porsche Cayenne per 1 mei 2020 van € 56.763,04 inclusief BTW, te vermeerderen met rente;
III. de veroordeling van [eisers] in de proceskosten in reconventie.
3.7.
Sparkler Invest c.s. en Sparkler leggen aan hun vordering onder I. ten grondslag dat [eiser1] op grond van de aandeelhoudersovereenkomst dient mee te werken aan de bepaling van de waarde van de aandelen door de Register Valuator. Op grond van artikel 10 lid 11 van de statuten van Sparkler komt 50% van de kosten van de Register Valuator voor rekening van [eiser1] . [eiser1] heeft te kennen gegeven zich aan deze afspraken te willen onttrekken waardoor Sparkler Invest c.s. en Sparkler recht en belang hebben bij een veroordeling van [eiser1] tot naleving van haar verplichtingen op dit punt.
Aan hun vordering onder II. leggen Sparkler Invest c.s. en Sparkler ten grondslag dat [eiser2] ten onrechte namens Sparkler in oktober 2019 een leaseovereenkomst heeft getekend voor een Porsche Cayenne, omdat de leasekosten op grond van de managementovereenkomst voor rekening van [eiser1] komen. De kosten voor deze Porsche Cayenne – leasetermijnen en afkoopsom – dient [eiser1] dan ook op grond van de managementovereenkomst aan Sparkler te betalen. Ook hebben [eisers] , door deze overeenkomst namens Sparkler te tekenen, om diverse redenen ernstig verwijtbaar jegens Sparkler gehandeld, waardoor zij op grond van artikel 2:9 BW jegens Sparkler aansprakelijk zijn voor de betaling van deze bedragen.
in conventie en in reconventie
3.8.
Partijen voeren over en weer verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
vorderingen I. tot en met III. inzake de opzegging van de managementovereenkomst
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat Sparkler de managementovereenkomst met een opzegtermijn van twee maanden kon opzeggen. Sparkler en Sparkler Invest zijn in verband met deze opzegging geen schadevergoeding aan [eisers] verschuldigd. De rechtbank motiveert dit oordeel als volgt.
opzegging managementovereenkomst
4.2.
De opzegbepaling in de managementovereenkomst is duidelijk en niet voor tweeërlei uitleg vatbaar: de managementovereenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd en kan met een wederzijdse opzegtermijn van twee maanden worden opgezegd. Dit sluit ook aan bij het systeem van de wet voor wat betreft de statutair directeur. Ook deze kan te allen tijden worden ontslagen door de algemene vergadering van aandeelhouders.
In de managementovereenkomst is opgenomen dat geen sprake is van een arbeidsovereenkomst en [eisers] hebben hun aanvankelijke beroep op het arbeidsrecht ingetrokken. Er is een substantiële beloning overeengekomen van € 15.000 per maand. De rechtbank ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat de overeengekomen opzegtermijn van twee maanden onaanvaardbaar is.
4.3.
De omstandigheid dat [eisers] pas één dag voor het tekenen van de managementovereenkomst een advocaat hebben ingeschakeld maakt dit oordeel niet anders. In de eerste plaats niet omdat de regeling in de managementovereenkomst duidelijk is en de betreffende advocaat niet veel moeite kan hebben gehad om de regeling te doorgronden. Voorts betrof de positie die [eiser1] met het ondertekenen van de managementovereenkomst ging bekleden de functie van algemeen directeur van een onderneming met in 2018 € 10.000.000 omzet, waarvoor [eiser1] een beloning ontving van € 15.000 per maand. Van een persoon die een dergelijke functie gaat bekleden mag worden verwacht dat hij of zij ofwel zelf de implicaties van de door hem ondertekende managementovereenkomst begreep ofwel, indien dat niet zo was, tijdig een gekwalificeerd adviseur inschakelde. Dat [eisers] dit – mogelijk – niet hebben gedaan, komt voor hun risico.
4.4.
[eisers] hebben nog wel gesteld dat zij op het verkeerde been zijn gezet omdat [eiser1] op grond van de aandeelhoudersovereenkomst vijf jaar verbonden moest blijven aan Sparkler. Op grond daarvan meenden zij te mogen verwachten en ervan uit te mogen gaan dat Sparkler Invest en Sparkler hen gedurende die periode ook niet aan de kant mochten zetten. [eisers] zien dit verkeerd. [eiser2] had de mogelijke koop van Sparkler bij Quadrum Capital onder de aandacht gebracht. In de gekozen constructie kreeg hij (indirect) de positie van algemeen directeur en een aandelenpakket van 15% terwijl hij daartegenover slechts een bedrag van € 150.000 aan de koopsom van € 17.465.432 hoefde bij te dragen. [eisers] moesten begrijpen dat de voorwaarde om vijf jaar te blijven het gevolg was van deze voor hen gunstige instapregeling: het was de bedoeling dat zij vijf jaar hun bijdrage zouden leveren aan de groei van Sparkler: zij mochten niet eerder cashen. Dit vormde echter geen garantie dat zij onder alle omstandigheden vijf jaar bij Sparkler mochten aanblijven. Dit hadden zij ook kunnen en moeten begrijpen na kennisname van de managementovereenkomst en de daarin opgenomen opzegtermijn. Sparkler Invest en Sparkler mochten ervan uitgaan dat [eisers] dit ook begrepen, omdat zij de managementovereenkomst met daarin opgenomen de wederzijdse opzegtermijn van twee maanden hebben getekend.
4.5.
Bovendien heeft de AVA [eiser1] ook niet zonder redenen als bestuurder ontslagen en heeft Sparkler in het verlengde hiervan de managementovereenkomst ook niet zonder redenen opgezegd. [A] heeft in de brief van 7 januari 2020 de redenen voor de opzegging uiteengezet. Zowel uit het Information Memorandum, als uit het due diligence onderzoek, de met Rabobank overeengekomen financiële convenanten en de in eerste instantie verwachte EBITDA zoals opgenomen in de jaarplannen voor 2018 en 2019 kan worden afgeleid dat partijen ervan uitgingen een onderneming te hebben gekocht met een groeipotentie die direct kon worden gerealiseerd. Navitas en Quadrum Capital hebben via Sparkler Invest in de overname een bedrag geïnvesteerd van € 9.000.000. Sparkler is bij Rabobank een lening aangegaan van € 8.000.000 die moest worden afbetaald.
De EBITDA over 2018 was echter 27% lager dan verwacht. Sparkler voldeed vervolgens in maart 2019 niet aan de met Rabobank in het kader van de financiering overeengekomen convenanten. In oktober 2019 is Sparkler onder intensief beheer geplaatst bij Rabobank. Het onder verantwoordelijkheid van [eiser2] als algemeen directeur opgestelde budget voor 2019 werd niet gehaald. In maart 2019 was het budget bijgesteld, maar ook de in het bijgestelde budget opgenomen verwachte resultaten werden niet gehaald. De EBITDA over 2019 kwam uiteindelijk uit op € 1.400.000. Dit was nog weer € 400.000 lager dan de laatste verwachting van € 1.800.000 in oktober 2019.
Voorts blijkt uit de overgelegde stukken dat Navitas en Quadrum Capital, de aandeelhouders in Sparkler Invest, in de loop van 2019 bij [eiser2] hebben aangedrongen op het opstellen van concrete verbeterplannen met concrete, meetbare actiepunten, maar dat [eiser2] niet op voor hen acceptabele wijze aan dit verzoek voldeed. De rechtbank heeft [eiser2] tijdens de mondelinge behandeling gevraagd welk verbeterplan hij naar aanleiding van deze verzoeken heeft opgesteld. [eiser2] heeft de rechtbank gewezen op een cijferoverzicht van maart 2019. Ook is gewezen op actiepunten gedateerd maart 2019 en op actiepunten zoals opgenomen in e-mails van 5 juni 2019 en 13 juni 2019. In latere e-mails zijn Navitas en Quadrum Capital echter om concrete verbeterplannen blijven vragen (zie onder 2.24. en 2.25.). Bij e-mail van 21 oktober 2019 is nog een e-mail gestuurd aan onder meer [eiser2] met “
voor de eerste keer een opzet[…]
voor de actielijst”. Kennelijk hadden [eisers] in de ogen van Navitas en Quadrum Capital op dat moment nog niet aan het verzoek om concrete plannen kunnen voldoen. Tijdens de mondelinge behandeling is namens [eisers] nog aangevoerd dat mondeling tussen partijen meer concrete plannen zijn besproken, dit volgt echter niet uit de overgelegde correspondentie.
4.6.
[eiser2] heeft tijdens de mondelinge behandeling nog gezegd dat in het budget voor 2019 hogere bedragen waren opgenomen omdat geen rekening was gehouden met twee deelnemingen die in 2019 zijn opgericht. Zonder deze nieuwe deelnemingen was de verwachte EBITDA wel gerealiseerd, aldus [eiser2] . De rechtbank volgt deze uitleg niet: uit de overgelegde correspondentie volgt niet dat de twee nieuw opgerichte bedrijven een rol hebben gespeeld bij de ontwikkeling van de EBITDA in 2019. En met deze stelling verklaren [eisers] evenmin waarom de verwachte EBITDA in 2019 dan niet direct forser is bijgesteld, zodat deze een realistischer beeld gaf van de situatie. Nog in oktober 2019 werd een EBITDA verwacht van € 1.800.000, die uiteindelijk € 400.000 lager uitviel.
4.7.
Tegenover de duidelijke en met stukken gedocumenteerde uitgangspunten voor de overname en ontwikkelingen in 2019, hebben [eisers] in de dagvaarding en tijdens de mondelinge behandeling voorts nog gesteld dat Sparkler er slecht voorstond, dat de resultaten van het uitgevoerde due diligence onderzoek te rooskleurig waren, dat hetzelfde gold voor de met Rabobank overeengekomen financiële convenanten en dat [eisers] slecht functionerende medewerkers hebben moeten ontslaan. [eiser2] heeft het tij naar eigen zeggen in 2019 kunnen keren, waardoor Sparkler er in 2020 veel beter voor stond en vanaf dat moment haar groeipotentieel heeft kunnen realiseren. Ten onrechte hebben [eisers] hiervan niet meer kunnen profiteren, aldus [eisers]
Deze stellingen van [eisers] sluiten niet aan bij de omstandigheid dat [eiser2] zelf in december 2018 het budget van Sparkler voor 2019 heeft vastgesteld, waarbij hij uitging van een groei van de EBITDA vergeleken bij 2018. Ook in maart 2019 heeft hij nog een groei van de EBITDA voorspeld vergeleken bij 2018. Daarbij past niet dat [eisers] thans stellen dat 2019 sowieso geen goed jaar zou worden. Waarom heeft [eiser2] daarover dan niet duidelijk gecommuniceerd met aandeelhouders, eind 2018 een reëel budget opgesteld en dit budget vervolgens gehaald?
Indien de stellingen van [eisers] op dit punt juist zijn, dan heeft [eiser2] dit, door zijn handelwijze met betrekking tot de budgetten en verwachtingen en met betrekking tot de van hem verwachte acties, onvoldoende aan Navitas en Quadrum Capital gecommuniceerd, waardoor hen niet kan worden verweten dat zij het vertrouwen in [eiser2] in de loop van 2019 verloren.
4.8.
[eisers] stellen nog dat ze gewaarschuwd hadden moeten worden, en dat zij te plotseling werden geconfronteerd met het opzeggen van het vertrouwen. Wellicht hadden Navitas en Quadrum Capital [eisers] op enig moment meer expliciet kunnen wijzen op de mogelijke gevolgen van de ontwikkelingen in 2019. Uit de correspondentie waarnaar de rechtbank onder 2.18 tot en met 2.26 heeft verwezen – waaruit volgt dat Navitas en Quadrum Capital bleven vragen om concrete actieplannen –, in combinatie met het door Rabobank onderbrengen van Sparkler bij intensief beheer en de herhaaldelijk naar beneden bijgestelde, maar steeds niet gehaalde verwachtingen, volgt echter dat [eisers] zich anderzijds ervan bewust hadden kunnen zijn dat er (grote) zorgen leefden bij Navitas en bij Quadrum Capital en dus bij Sparkler Invest. Daar komt bij dat [eisers] bekend waren of hadden moeten zijn met (i) de in de managementovereenkomst opgenomen opzegtermijn, (ii) de door Navitas en Quadrum Capital (via Sparkler Invest) gedane investering van € 9.000.000 en (iii) de door Sparkler aangegane lening bij Rabobank van € 8.000.000. De gang van zaken, waarbij het vertrouwen in [eisers] op 17 december 2019 zonder expliciete waarschuwing werd opgezegd, verdient geen schoonheidsprijs. In de aan [eisers] bekende context kan Sparkler Invest en Sparkler hiervan echter geen zodanig verwijt worden gemaakt dat daardoor sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de managementovereenkomst.
4.9.
Op basis van de geschetste gang van zaken kan ook niet worden geconcludeerd dat Sparkler Invest en Sparkler bezig waren met een vooropgezet plan om [eisers] op een voor hen gunstig tijdstip uit Sparkler te werken, zoals [eisers] nog hebben betoogd. Zij hebben [eiser2] de ruimte gegeven om met acties te komen, zelfs nadat de financiële convenanten met Rabobank waren geschonden en de verwachtte resultaten niet werden gehaald. Ook in oktober 2019 heeft [eiser2] nog de gelegenheid gekregen om concrete acties aan te dragen en uit te voeren. [eisers] hebben onvoldoende toegelicht hoe deze omstandigheden kunnen leiden tot het oordeel dat sprake was van een complot om [eisers] uit Sparkler te verwijderen op een moment dat voor Navitas, Quadrum Capital of Sparkler Invest gunstig uitkwam.
ontslag als bestuurder
4.10.
[eisers] hebben nog gewezen op de positie van [eiser1] als minderheidsaandeelhouder, met wiens belangen Sparkler Invest als meerderheidsaandeelhouder rekening moet houden. Sparkler Invest heeft volgens [eisers] bij het ontslag misbruik gemaakt van haar positie als meerderheidsaandeelhouder en ten onrechte de belangen van [eisers] veronachtzaamd. Hiermee heeft Sparkler Invest artikel 2:8 BW overtreden. Aan dit verwijt leggen [eisers] dezelfde redenen ten grondslag als aan hun stellingen dat Sparkler de managementovereenkomst niet had mogen beëindigen en dat Sparkler Invest hiervan hebben geprofiteerd. Zij stellen namelijk dat (i) een samenwerking was aangegaan gericht op de lange termijn, waarbij winstbejag niet voorop zou staan en de cultuur behouden moest blijven, (ii) overgegaan is tot ontslag juist op het moment dat financiële groei aanstaande was, (iii) terwijl [eiser2] de kans die de overname van Sparkler bood had geïdentificeerd, (iv) geen goede reden voor het ontslag is gegeven en (v) er nooit een functioneringsgesprek is geweest, er hooguit kritische vragen zijn gesteld waarop [eiser2] adequaat heeft gereageerd, waarbij de vragen niet van dien aard waren dat [eiser2] moest begrijpen dat het einde nabij was.
4.11.
Het samenstel van de bepalingen in de managementovereenkomst en de aandeelhoudersovereenkomst betekende dat als gevolg van de beëindiging van de managementovereenkomst ook de aandelen in Sparkler werden geacht te zijn aangeboden aan de overige aandeelhouders. Partijen zijn deze bepalingen overeengekomen en om dezelfde redenen als opgenomen onder 4.3 hadden [eisers] zich hiervan bewust moeten en kunnen zijn. De rechtbank heeft onder 4.2 tot en met 4.9 uiteengezet waarom zij van oordeel is dat Sparkler de managementovereenkomst met een opzegtermijn van twee maanden kon beëindigen. Om dezelfde redenen ziet zij geen feitelijke grondslag voor het oordeel dat Sparkler en Sparkler Invest c.s. met het ontslag van [eiser1] als statutair bestuurder in strijd met artikel 2:8 BW hebben gehandeld. Gelet hierop hoeft zij niet te oordelen of voor het verwijt van [eisers] op dit punt een juridische grondslag bestaat in die zin dat [eiser1] in haar positie van minderheidsaandeelhouder bescherming toekomt voor wat betreft het besluit van Sparkler Invest om [eiser1] als bestuurder te ontslaan.
communicatie rondom opzeggen vertrouwen
4.12.
[eisers] maken Sparkler Invest en Sparkler een verwijt van de gang van zaken rondom de communicatie over het in hem opgezegde vertrouwen. Het Management Team (hierna: MT) is hierover al op 18 december 2019 geïnformeerd, terwijl [eiser2] de mededeling op dat moment nog moest laten bezinken. Ook de communicatie rondom het uiteindelijke ontslag op 4 februari 2020 is niet goed gelopen omdat Sparkler Invest en Sparkler zich niet aan de gemaakte afspraken hebben gehouden, aldus nog steeds [eisers] Zij stellen dat door deze gang van zaken het voor [eisers] onmogelijk is geworden zich tegen het ontslag en de beëindiging van de managementovereenkomst te verweren.
4.13.
De rechtbank is op dit punt van oordeel dat in dit soort situaties, waarbij het vertrouwen in een algemeen directeur wordt opgezegd, bij de beslissingen hoe te communiceren het belang van de algemeen directeur dient te worden meegewogen. [A] heeft tijdens de mondelinge behandeling gezegd dat hij op 18 december 2019 alleen heeft medegedeeld dat het vertrouwen in [eiser2] een deuk had opgelopen maar niet dat er al geen weg terug meer was. Sparkler Invest en Sparkler hebben echter niet duidelijk kunnen maken waarom het MT al op 18 december 2019 moest worden geïnformeerd over het vertrouwen van Navitas en Quadrum Capital en daarmee van Sparkler Invest in [eiser2] en waarom dit niet een paar dagen kon wachten om het nieuws bij [eiser2] te laten bezinken. Zeker nu niet is komen vast te staan dat Navitas en Quadrum Capital in de periode voorafgaand aan de mededeling [eisers] in niet mis te verstane bewoordingen hebben gewaarschuwd voor de mogelijke gevolgen van de gang van zaken in 2019. Zij hebben wel gezegd dat ze hun eigen verhaal wilden delen en bespreken om te voorkomen dat [eiser2] het eerst zelf met de mensen zou bespreken en er daarbij zijn eigen kleur aan zou geven, maar niet is duidelijk geworden waarom dit niet binnen een paar dagen met [eiser2] kon worden afgestemd.
De rechtbank sluit niet uit dat het snelle communiceren heeft bijgedragen aan een escalatie van de ontstane situatie, waardoor een minnelijk oplossing tot op heden onmogelijk is gebleken.
4.14.
[eisers] hebben echter niet voldoende feiten en of omstandigheden gesteld die de conclusie rechtvaardigen dat een andere manier van communiceren ertoe had kunnen leiden dat het vertrouwen in [eiser2] alsnog was hersteld en [eiser1] niet was ontslagen en de managementovereenkomst niet was beëindigd.
Ook hebben [eisers] geen feiten en of omstandigheden gesteld die de conclusie kunnen dragen dat zij nog andere schade hebben geleden als gevolg van de wijze van communiceren. [eisers] hebben weliswaar aangedragen dat de naam van [eiser2] is beschadigd door de gang van zaken en dat hij reputatieschade heeft geleden, maar daarbij hebben zij zich beperkt tot algemene stellingen, zonder concrete voorbeelden te noemen, en hebben zij ook geen onderscheid gemaakt tussen de gevolgen van het verlies aan vertrouwen an sich en de gevolgen van de manier waarop het verlies aan vertrouwen vervolgens is gecommuniceerd. Met andere woorden: [eisers] hebben niet voldoende concreet gemaakt welke schade zij hebben geleden als gevolg van de wijze van communiceren. Daarom kunnen de verwijten van [eisers] over de wijze van communiceren op 18 december 2019 en begin februari 2020 niet tot schadevergoeding leiden.
vorderingen IV. en X.
4.15.
De primaire vordering van [eisers] om Sparkler Invest c.s. te gebieden om de aandelen die [eiser1] houdt in Sparkler te kopen voor een vastgesteld bedrag, zal de rechtbank afwijzen. Het is aan de Register Valuator om de waarde van de aandelen vast te stellen en dit proces hebben partijen inmiddels in gang gezet.
4.16.
[eisers] vorderen subsidiair dat de rechtbank bepaalt dat de Register Valuator de waarde van de aandelen moet bepalen aan de hand van de “
discounted cash flow” methode. Dit is een methode waarbij de deskundige bij de waardering de toekomstverwachtingen van de te waarderen aandelen betrekt. [eisers] stellen hierbij belang te hebben omdat Sparkler Invest c.s. tot hun waardering van de aandelen in januari 2020 zijn gekomen zonder rekening te houden met de toekomstverwachtingen van Sparkler. Tijdens de mondelinge behandeling is namens [eisers] ook nog betoogd dat niet alleen de toekomstverwachtingen maar ook de realisaties na februari 2020 bij de waardering moeten worden betrokken.
4.17.
De rechtbank kan op dit punt kort zijn. Het is aan de Register Valuator te bepalen wat de marktwaarde is van de aandelen per de datum dat de aandelen aan de overige aandeelhouders zijn aangeboden en welke waarderingsmethode hij hierbij gebruikt. De rechtbank zou op de stoel van de Register Valuator gaan zitten als zij voor deze waardering in dit stadium aanwijzingen zou geven. Dat geldt voor de te hanteren methode en dat geldt voor de cijfers die de Register Valuator in zijn waardering betrekt.
Bovendien is tijdens de mondelinge behandeling ook besproken dat de Register Valuator wel degelijk voornemens is de toekomstverwachtingen van Sparkler bij zijn waardering te betrekken, zodat een deel van de vordering van [eisers] op dit punt een feitelijke grondslag mist.
De vorderingen op dit punt van [eisers] zullen dan ook worden afgewezen.
vorderingen V. en IX.
4.18.
[eisers] vorderen nog dat de rechtbank Sparkler Invest gebied om de schuld van [eiser1] aan Rabobank in verband met de aankoop van de aandelen in Sparkler over te nemen. Ter onderbouwing hebben zij alleen gesteld dat Sparkler Invest gehouden is deze schuld van [eiser1] aan Rabobank over te nemen. Met Sparkler Invest is de rechtbank van oordeel dat Sparkler Invest op grond van de tussen partijen gemaakte afspraken alleen verplicht is om aan [eiser1] voor haar aandelen in Sparkler als koopprijs minimaal het uitstaande bedrag van de Rabobank lening te betalen. Van een contractuele verplichting tot overname van deze schuld is geen sprake. De rechtbank heeft voorts hierboven al geoordeeld dat Sparkler de managementovereenkomst met een opzegtermijn van twee maanden kon opzeggen, zodat ook in de opzegging geen grond kan worden gevonden voor een overnameverplichting. Gelet op dit een en ander had het op de weg van [eisers] gelegen om hun vordering op dit punt nader toe te lichten. Omdat zij dit niet hebben gedaan, moet dit gedeelte van hun vordering, als onvoldoende toegelicht, worden afgewezen.
vorderingen VI., VII., XI. en XII.
4.19.
Ook de vorderingen van [eisers] ten aanzien van het concurrentie- en het relatiebeding zullen worden afgewezen. Tijdens de mondelinge behandeling is namens [eisers] bevestigd dat hun bezwaren alleen het concurrentiebeding betreffen. [eisers] hebben aan hun bezwaren tegen het concurrentiebeding alleen ten grondslag gelegd dat Sparkler de managementovereenkomst ten onrechte heeft beëindigd. Nu de rechtbank op dit punt heeft geoordeeld dat Sparkler en Sparkler Invest geen verwijt kan worden gemaakt, vervalt de feitelijke grondslag aan het verwijt van [eisers] op dit punt.
4.20.
Het door [eisers] onder XI. gevorderde gebod dat Sparkler Invest c.s. en Sparkler wordt verboden om [eisers] in de weg te staan bij het vinden en uitoefenen van door [eisers] gewenste werkzaamheden, kan niet worden toegewezen. Gelet op het oordeel van de rechtbank onder 4.19., is dit gebod in de eerste plaats te ruim geformuleerd omdat [eisers] aan de overeengekomen concurrentiebedingen gehouden zijn.
4.21.
Voorts wilde in het door [eisers] geschetste voorbeeld, dat de aanleiding was voor dit gedeelte van hun vordering, een bedrijf [eisers] kennelijk geen dienstverband aanbieden omdat één van haar aandeelhouders, Quadrum Capital, daar bezwaar tegen had omdat deze procedure nog liep. Quadrum Capital is zelf geen partij in deze procedure. Haar handelen kan zonder nadere toelichting die [eisers] niet hebben gegeven, niet aan de andere gedaagden worden tegengeworpen. Hoe spijtig het verder ook voor [eisers] was dat hij de functie niet kreeg, ziet de rechtbank ook overigens in de tussen partijen gemaakte afspraken of anderszins geen grond voor het oordeel dat jegens [eisers] ongeoorloofd is gehandeld en dat dergelijk handelen moet worden verboden. Ieder bedrijf en dit geldt ook voor Sparkler Invest c.s. kan zelf beslissen of zij [eisers] een functie wil aanbieden of niet. De gemaakte afspraken bieden geen grondslag voor een ander oordeel.
4.22.
Tot slot voorzien de overeengekomen concurrentiebedingen in een mechanisme dat [eisers] toestemming kunnen vragen aan Sparkler en Sparkler Invest c.s. indien [eiser2] of [eiser1] een functie wil aanvaarden die mogelijk in strijd is met het concurrentiebeding. Deze toestemming kan dan niet op onredelijke gronden worden onthouden. De rechtbank kan zich voorstellen dat het verstrijken van de tijd sinds de beëindiging van de managementovereenkomst– inmiddels is het vertrouwen in [eisers] bijna achttien maanden geleden opgezegd – een rol speelt bij het oordeel of Sparkler en Sparkler Invest c.s hun toestemming op redelijke gronden onthouden. Aan de rechtbank is echter geen concrete casus voorgelegd. [eisers] hebben slechts in zijn algemeenheid verzocht het overeengekomen concurrentiebeding terzijde te schuiven. Voor toewijzing van deze vordering ziet de rechtbank geen aanleiding.
conclusie en proceskosten
4.23.
De conclusie is dat de vorderingen van [eisers] moeten worden afgewezen.
4.24.
[eisers] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Deze worden tot op heden aan de zijde van Sparkler Invest c.s. en Sparkler begroot op een bedrag van € 4.313 voor griffierecht en € 7.712 voor salaris advocaat (2 punten à € 3.856, tarief VIII), totaal een bedrag van € 12.025. Nu dit niet is gevorderd, zal de proceskostenveroordeling niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
in reconventie
vordering inzake waardering aandelen [eiser1] in Sparkler
4.25.
Sparkler Invest c.s. en Sparkler vorderen in reconventie dat de rechtbank [eiser1] veroordeelt tot nakoming van de aanbiedingsregeling in die zin dat zij geen aanspraak kan maken op enige andere vergoeding voor de aandelen dan de waarde in het economisch verkeer per februari 2020 zoals vast te stellen door de Register Valuator als deskundige. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen de rechtbank bericht dat het traject met de Register Valuator inmiddels loopt en dat er op 6 mei 2021 een overleg is van partijen met de Register Valuator.
4.26.
Partijen hebben de Register Valuator zelf benoemd, hij is geen gerechtelijk deskundige. De rechtbank kan op het proces van de waardering van de aandelen in dit vonnis niet vooruitlopen door te bepalen dat [eiser1] gehouden is de vergoeding te betalen die de Register Valuator vaststelt. Dat moet, gelet op de bepalingen in de aandeelhoudersovereenkomst, wel het uitgangspunt zijn voor partijen. Maar het is aan partijen om, als de Register Valuator zijn waardering heeft gegeven, te beoordelen of er redenen zijn waarom zij niet gebonden zijn aan de waardering van de Register Valuator. De advocaat van Sparkler Invest c.s. en Sparkler noemde zelf als voorbeeld tijdens de mondelinge behandeling dat de Register Valuator – en laat er geen misverstand over bestaan dat het niet de verwachting is dat de Register Valuator dit zal doen – de waarde bepaalt aan de hand van tarotkaarten. In dat geval kunnen partijen andere, nieuwe afspraken maken of elkaar in rechte betrekken. Dit zou echter een nieuw geschil zijn tussen partijen, voortvloeiend uit de werkzaamheden van de Register Valuator op basis van de aandeelhoudersovereenkomst. De rechtbank ziet geen aanleiding deze procedure aan te houden om een dergelijk, mogelijk geschil tussen partijen in deze procedure te behandelen.
4.27.
Sparkler Invest en Sparkler vorderen ook nog de veroordeling van [eiser1] tot betaling van 50% van de kosten van de Register Valuator aan Sparkler. Sparkler heeft namelijk een voorschot van € 12.100 aan de Register Valuator betaald.
Sparkler Invest c.s. en Sparkler verwijzen hiervoor naar artikel 10 lid 11 onder b. van de statuten van Sparkler. Artikel 10 van de statuten betreft de blokkeringsregeling. Artikel 10 lid 5 bepaalt dat indien aandelen zijn aangeboden en zijn toegewezen en partijen geen overeenstemming bereiken over de prijs, uiteindelijk een deskundige de prijs zal moeten bepalen. Artikel 10 lid 11 onder b bepaalt dat de kosten van de in artikel 10 lid 5 van de statuten bedoelde deskundige voor rekening zijn van de aanbieder van de aandelen voor de helft en voor de kopers voor de andere helft.
4.28.
[eisers] voeren aan dat [eiser1] deze kosten niet hoeft te betalen omdat de verkoop van de aandelen van [eiser1] gebeurt op basis van de aandeelhoudersovereenkomst en niet op basis van de statuten.
4.29.
Ook dit gedeelte van de vordering van Sparkler Invest c.s. en Sparkler wijst de rechtbank af. In de onderhavige situatie wordt [eiser1] geacht haar aandelen in Sparkler op grond van artikel 12 lid 3 van de aandeelhoudersovereenkomst aan de overige aandeelhouders te hebben aangeboden. In de aandeelhoudersovereenkomst is opgenomen dat als een aandeelhouder de aandelen wil verkopen zij deze dient aan te bieden aan de overige aandeelhouders overeenkomstig de aanbiedingsregeling in de statuten van Sparkler. Partijen volgen nu ook de route van de waardering van de aandelen als bepaald in de statuten. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat artikel 10 lid 11 onder b. van de statuten niet van toepassing is.
4.30.
Toepassing van artikel 10 lid 11 onder b leidt echter niet tot de conclusie dat [eiser1] nu de helft van het voorschot moet betalen. Terecht wijzen [eisers] erop dat dit artikel bepaalt dat de kosten moeten worden betaald door de aanbieder voor de helft en de kopers voor de andere helft, indien de aangeboden aandelen zijn gekocht. Artikel 10 lid 11 onder c. bepaalt dat Sparkler betaalt indien de aandeelhouders van het aanbod geen of geen volledig gebruik maken. In dit geval maken aandeelhouders van het aanbod gebruik maar hebben ze de aandelen nog niet gekocht. De rechtbank leest in artikel 10 lid 11 onder b. in samenhang met artikel 10 lid 11 onder c. dat [eiser1] de deskundige pas hoeft te betalen, op het moment dat zij de koopprijs voor de aandelen heeft ontvangen.
leasekosten auto en afkoopsom
4.31.
[eiser1] zal alleen de leasekosten van de Porsche moeten betalen tot en met 4 april 2020. De overige vorderingen van Sparkler Invest c.s. en Sparkler op dit punt worden afgewezen. De rechtbank motiveert dit oordeel als volgt.
leasetermijnen tot en met 4 april 2020
4.32.
[eisers] betwisten niet dat [eiser1] de leasekosten van de Porsche verschuldigd is tot het einde van de managementovereenkomst. De rechtbank heeft in conventie bepaald dat dit de datum van 4 april 2020 is. [eiser1] is dan ook een bedrag van 3 x € 2.319,09 plus 4/30 van € 2.319,09 = € 309,21 aan Sparkler verschuldigd. Totaal is dit een bedrag van € 7.266,48.
leasetermijnen na 4 april 2020 en afkoopsom
4.33.
Vraag is of [eiser1] en of [eiser2] jegens Sparkler ook aansprakelijk zijn voor de leasetermijnen na 4 april 2020 en voor de door Sparkler betaalde afkoopsom.
4.34.
De rechtbank is allereerst van oordeel dat [eisers] , anders dan Sparkler Invest c.s. en Sparkler stellen, geen verwijt ervan kan worden gemaakt dat Sparkler de leaseovereenkomst heeft getekend. Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser2] in het najaar van 2019 een nieuwe leaseauto nodig had. Hij had eerder tijdens een bedrijfsuitje van Sparkler zijn rug gebroken en had een auto nodig met een hoge instap. Hij had een tijdje gereden in een Volkswagen met een hoge instap van een collega die was vertrokken, maar dit leasecontract liep af.
4.35.
In december 2017 had [eiser2] voorgesteld een bepaling in de managementovereenkomst op te nemen die uitdrukkelijk bepaalde dat een volgend leasecontract door [eiser1] zou worden gesloten. Deze bepaling is niet in de managementovereenkomst opgenomen. Vanuit een e-mail adres van Quadrum Capital is geschreven: “
het is mij om het even” of [eiser1] het leasecontract sluit of een vennootschap binnen de Sparkler groep. Uit deze omstandigheden in onderling verband beschouwd, konden [eisers] opmaken dat het Sparkler niet interesseerde wie de leaseovereenkomst sloot, zolang de kosten maar met de managementvergoeding werden verrekend. In het verlengde hiervan kan [eisers] geen verwijt ervan worden gemaakt dat Sparkler de nieuwe leaseovereenkomst heeft getekend. Dit mede in het licht van de omstandigheid dat [eisers] tijdens de mondelinge behandeling hebben aangevoerd dat [eiser1] ook in oktober 2019 nog niet zelf een leaseovereenkomst kon afsluiten, waardoor de omstandigheden hetzelfde waren als in december 2017. Van de omstandigheid dat [eiser2] gebruik heeft gemaakt van een volmacht om zelfstandig leaseovereenkomsten af te sluiten kan hem dan ook evenmin een verwijt worden gemaakt.
[eisers] kan ook niet worden verweten dat [eiser2] een leaseovereenkomst tekende voor zichzelf, omdat van een tegenstrijdig belang als bedoeld in de wet geen sprake is geweest. Zowel Sparkler als [eisers] hadden er immers belang bij dat [eiser2] in een voor hem geschikte auto rondreed.
4.36.
De rechtbank is voorts van oordeel dat [eisers] de leasetermijnen na 4 april 2020 en de afkoopsom niet op grond van de managementovereenkomst alsnog aan Sparkler verschuldigd zijn. De nieuwe leaseovereenkomst is in oktober 2019 gesloten. [eiser2] had op dat moment een nieuwe auto nodig, als gevolg van een ongeval dat hem tijdens zijn werkzaamheden voor Sparkler was overkomen, terwijl de leasetermijn voor zijn Mercedes nog niet was beëindigd. Hij ging op dat moment ervan uit dat hij nog langere tijd aan Sparkler verbonden zou zijn en zelf de kosten voor de geleasede Porsche uit de managementfee zou kunnen betalen. Sparkler Invest c.s. hadden op dat moment nog niet laten weten dat zij het vertrouwen in hem aan het verliezen waren. [eisers] zijn in december 2019 door die mededeling overvallen. Als [eisers] wel informatie hierover hadden ontvangen, hadden zij kunnen beslissen om nog geen meerjarige leaseovereenkomst te laten afsluiten of om een leaseovereenkomst voor een goedkopere auto af te sluiten. Gelet op deze omstandigheden in onderling verband beschouwd is de rechtbank van oordeel dat [eiser1] alleen de maandelijkse leasevergoeding verschuldigd is tot 4 april 2020, de dag dat de managementovereenkomst eindigde. Alle overige kosten zijn voor rekening van Sparkler. Dat Navitas en Quadrum Capital [eisers] niet eerder hebben geïnformeerd, komt in deze situatie, gelet op de geschetste omstandigheden, voor risico van Sparkler. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechtbank een ander voorlopig oordeel gegeven. Alles overwegende, acht zij echter deze uitkomst het meest rechtvaardig en verdedigbaar. De omstandigheid dat voortijdige vervanging van het leasecontract, twee maanden voordat het vertrouwen in [eisers] werd opgezegd, noodzakelijk was als gevolg van een ongeval tijdens een bedrijfsuitje, speelde in de afwegingen een grote rol.
4.37.
Sparkler Invest c.s. en Sparkler hebben nog betoogd dat [eisers] op grond van bijlage 5.3 onder c bij de aandeelhoudersovereenkomst goedkeuring van de AVA nodig hadden omdat Sparkler met het tekenen van de leaseovereenkomst een verbintenis aanging in de normale bedrijfsuitoefening met een waarde van meer dan € 100.000 en dat derhalve sprake is van een schending van artikel 2:9 BW en artikel 2:11 BW.
4.38.
In het arrest van de Hoge Raad van 29 november 2002, ECLI:NL:HR:2002: AE7011 is bepaald dat handelen in strijd met statutaire bepalingen die de rechtspersoon beogen te beschermen, als een zwaarwegende omstandigheid worden aangemerkt, die in beginsel de aansprakelijkheid van de bestuurder vestigt. De Hoge Raad heeft tevens geoordeeld dat indien de aldus aangesproken bestuurder echter feiten en omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan zou kunnen wordt aangenomen dat het gewraakte handelen in strijd met de statutaire bepalingen niet een ernstig verwijt oplevert, de rechter deze feiten en omstandigheden uitdrukkelijk in zijn oordeel dient te betrekken.
4.39.
De bepaling waarop Sparkler Invest c.s. en Sparkler Invest zich beroepen is geen statutaire bepaling, maar is opgenomen in de aandeelhoudersovereenkomst. Voorts heeft te gelden dat Sparkler voor de eerste leaseauto van [eiser2] een leasetermijn betaalde van € 2.181,13 per maand. De Porsche Cayenne had een aanschafwaarde van € 131.000 en de leasetermijn was € 2.319,09 en daarmee € 137,96 per maand hoger dan de leasetermijn voor de Mercedes. Dit rechtvaardigt de conclusie dat de aanschafwaarde van de Mercedes niet lager zal zijn geweest dan € 100.000. Niet is gesteld of anderszins gebleken dat [eisers] in december 2017 goedkeuring van de AVA hadden moeten vragen voor de lease van de Mercedes en is aangesproken op het ontbreken van die goedkeuring. Met een afkoopsom van € 56.763,04 blijft de uiteindelijke verplichting voor Sparkler onder een bedrag van € 100.000. Deze omstandigheden in onderling verband beschouwd rechtvaardigen de conclusie dat [eisers] geen ernstig verwijt ervan kan worden gemaakt dat in oktober 2019 de AVA geen goedkeuring is gevraagd voor het ondertekenen van de leaseovereenkomst. De rechtbank wijst dan ook aansprakelijkheid van [eisers] op deze grond af.
conclusie
4.40.
De conclusie ten aanzien van de leaseauto is dat de vorderingen van Sparkler tot een bedrag van € 7.266,48. worden toegewezen jegens [eiser1] en voor het overige worden afgewezen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van [eisers] nog gezegd dat Sparkler niet alle termijnen van de managementfee heeft betaald, maar daarbij is geen beroep op verrekening gedaan, zodat de rechtbank hiermee in dit vonnis geen rekening kan houden.
4.41.
[eisers] hebben geen verweer gevoerd tegen de gevorderde wettelijke rente. Gevorderd wordt de wettelijke rente vanaf 1 mei 2020, terwijl de conclusie waarin de vordering is opgenomen is ingediend bij rechtbank op 27 mei 2020. Een ander betekent dat de rechtbank de vordering tot betaling van de wettelijke rente over het toe te wijzen bedrag zal toewijzen vanaf 27 mei 2020.
conclusie en proceskosten
4.42.
De overall conclusie is dat alleen een gedeelte van de vorderingen van Sparkler Invest c.s. en Sparkler zal worden toegewezen en dat hun overige vorderingen zullen worden afgewezen.
4.43.
Gelet op de uitkomst van de procedure in reconventie, zullen de kosten hiervan worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten zal dragen.
in het incident
4.44.
De rechtbank wijst een eindvonnis. Daarom hebben [eisers] geen belang meer bij hun provisionele vordering. De rechtbank hoeft deze provisionele vordering dan ook niet meer te beoordelen en de rechtbank zal deze afwijzen.
4.45.
[eisers] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Deze worden tot op heden aan de zijde van Sparkler Invest c.s. en Sparkler begroot op nihil, omdat Sparkler Invest c.s. en Sparkler in het incident geen aparte conclusie hebben genomen.

5.De beslissing

De rechtbank:
in het incident
5.1.
wijst de vorderingen af.
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten in het incident, aan de zijde van Sparkler Invest c.s. en Sparkler tot op heden begroot op nihil;
in conventie
5.3.
wijst de vorderingen af.
5.4.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten in conventie, aan de zijde van Sparkler Invest c.s. en Sparkler tot op heden begroot op € 12.025;
in reconventie
5.5.
veroordeelt [eiser1] tot betaling van een bedrag € 7.266,48, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening en verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
5.7.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Bordes en in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2021. [1]

Voetnoten

1.type: 1958